(Tekst geldend op: 26-09-2008)
--------------------------------------------------------------------------
Wet van 29 oktober 1992, tot vervanging van de Wet van 27 april 1884, Stb.
96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de wet van 27
april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen
door een nieuwe wet te vervangen en de nieuwe wet, in aanmerking genomen
de in het algemeen op het gebied van de zorg voor de volksgezondheid
bestaande regelingen, in hoofdzaak betrekking te doen hebben op personen
die op grond van een rechterlijke uitspraak in een psychiatrisch
ziekenhuis worden opgenomen of verblijven;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
Hoofdstuk I. Algemeen
Artikel 1
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt
verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur;
b. hoofdinspecteur: de bevoegde hoofdinspecteur van het
Staatstoezicht op de volksgezondheid;
c. inspecteur: de bevoegde inspecteur van het Staatstoezicht op
de volksgezondheid;
d. stoornis van de geestvermogens: een gebrekkige ontwikkeling of
ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
e. gestoord zijn in zijn geestvermogens: een stoornis van de
geestvermogens hebben;
f. gevaar:
1°. gevaar voor degene, die het veroorzaakt, hetgeen onder
meer bestaat uit:
a. het gevaar dat betrokkene zich van het leven zal
beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal
toebrengen;
b. het gevaar dat betrokkene maatschappelijk te gronde
gaat;
c. het gevaar dat betrokkene zichzelf in ernstige mate
zal verwaarlozen;
d. het gevaar dat betrokkene met hinderlijk gedrag
agressie van anderen zal oproepen.
2°. gevaar voor een of meer anderen, hetgeen onder meer
bestaat uit:
a. het gevaar dat betrokkene een ander van het leven
zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal
toebrengen;
b. het gevaar voor de psychische gezondheid van een
ander;
c. het gevaar dat betrokkene een ander, die aan zijn
zorg is toevertrouwd, zal verwaarlozen.
3°. gevaar voor de algemene veiligheid van personen of
goederen;
g. echtgenoot: de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot;
h. psychiatrisch ziekenhuis: een door Onze Minister als
psychiatrisch ziekenhuis, verpleeginrichting dan wel
zwakzinnigeninrichting aangemerkte zorginstelling of afdeling
daarvan, gericht op behandeling, verpleging en verblijf van
personen die gestoord zijn in hun geestvermogens en mede geschikt
voor de desbetreffende categorie van met toepassing van hoofdstuk
VI, § 1, of hoofdstuk VIII opgenomen personen;
i. arts: een persoon die bevoegd is de titel van arts te voeren;
j. psychiater: een arts die bevoegd is de titel van psychiater of
zenuwarts te voeren;
k. instelling: een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging,
stichting of instelling, welke zich blijkens haar statuten of
reglementen toelegt op het bevorderen van de psycho-sociale of de
sociaal-psychiatrische zorg ten behoeve van personen die gestoord
zijn in hun geestvermogens;
l. inbewaringstelling: de inbewaringstelling, bedoeld in artikel
20;
m. patiëntenvertrouwenspersoon:
a. persoon die in een psychiatrisch ziekenhuis werkzaam is
om, onafhankelijk van het bestuur en van personen in dienst
van het ziekenhuis, aan patiënten in het ziekenhuis op hun
verzoek advies en bijstand te verlenen in aangelegenheden,
samenhangend met hun opneming en verblijf in het ziekenhuis;
b. persoon die onafhankelijk van de behandelaar aan
patiënten op hun verzoek advies en bijstand verleent in
aangelegenheden samenhangend met een voorwaardelijke
machtiging of met een zelfbindingsverklaring als bedoeld in
artikel 34a.
2. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde heeft
degene die met betrokkene een duurzame gemeenschappelijke huishouding
heeft of met betrokkene een geregistreerd partnerschap is aangegaan,
gelijke bevoegdheden als de echtgenoot.
3. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt
onder "geneesheer-directeur" mede verstaan de arts die, hoewel geen
directeursfunctie bekledende, belast is met de zorg voor de algemene
gang van zaken op geneeskundig gebied in het psychiatrisch ziekenhuis.
4. Voor de toepassing van deze wet wordt onder "rechter" verstaan de
enkelvoudige of meervoudige kamer van de rechtbank voor het behandelen
en beslissen van burgerlijke zaken, met dien verstande dat aan de
behandeling van zaken met betrekking tot minderjarige personen de
kinderrechter deelneemt.
5. Onze Minister kan bepalen, welk college voor de toepassing van deze
wet ten aanzien van psychiatrische ziekenhuizen van Rijk, provincie of
gemeente als bestuur wordt aangemerkt.
Hoofdstuk II. Opneming
§ 1. Voorlopige machtiging
Artikel 2
1. De rechter kan op verzoek van de officier van justitie een
voorlopige machtiging verlenen om iemand die gestoord is in zijn
geestvermogens, in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te
doen verblijven. Indien de betrokkene reeds vrijwillig in een
psychiatrisch ziekenhuis verblijft, strekt de machtiging er toe het
verblijf te doen voortduren.
2. Een machtiging als bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden
verleend indien naar het oordeel van de rechter
a. de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet
veroorzaken, en
b. het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen
buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
3. Voor opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis is een
machtiging als bedoeld in het eerste lid vereist, indien ter zake
daarvan
a. de betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid en
twaalf jaar of ouder is,
b. de ouders die gezamenlijk of de ouder die alleen het gezag
over de betrokkene uitoefenen, de voogd, de curator dan wel de
mentor, van oordeel zijn dat opneming en verblijf niet moeten
plaatsvinden, of
c. de ouders die gezamenlijk het gezag over de betrokkene
uitoefenen, van mening verschillen.
4. In het geval, bedoeld in de tweede volzin van het eerste lid, is de
machtiging vereist indien de daartoe met overeenkomstige toepassing
van het derde lid bevoegde persoon of personen ervan blijk geven het
vrijwillig verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis te willen
beëindigen, tenzij die persoon of personen te kennen geven de
behandeling in een ander door deze persoon of personen aangewezen
psychiatrisch ziekenhuis te willen doen voortzetten en dat ziekenhuis
bereid is de betrokkene op te nemen.
5. Met betrekking tot het in het derde lid, onder a, bedoelde blijk
geven van de nodige bereidheid is artikel 453 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.
6. Indien een voorlopige machtiging betrekking heeft op een
minderjarige die onder toezicht is gesteld, geldt die machtiging als
machtiging als bedoeld in artikel 261 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek.
Artikel 3
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, onder a, is voor
opneming en verblijf van een persoon in een zwakzinnigeninrichting of
verpleeginrichting de in artikel 2 bedoelde machtiging vereist, indien de
betrokkene blijk geeft van verzet tegen opneming of verblijf.
Artikel 4
1. Tot het indienen van een verzoek, gericht op het verkrijgen van een
voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2, zijn bevoegd:
a. de echtgenoot;
b. de ouders dan wel een van hen, voor zover zij niet van het
gezag zijn ontheven of ontzet, en elke meerderjarige bloedverwant
in de rechte lijn, niet zijnde een ouder, en in de zijlijn tot en
met de tweede graad;
c. de voogd, de curator of de mentor van de betrokkene.
2. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan aan de officier van justitie
bij de ingevolge artikel 7 bevoegde rechtbank.
Artikel 5
1. Bij een verzoek als bedoeld in artikel 4, moet worden overgelegd
een verklaring van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop
kort te voren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling
betrokken was. In het geval, bedoeld in artikel 2, vierde lid, moet
worden overgelegd een verklaring van de geneesheer-directeur van het
ziekenhuis waarin betrokkene verblijft, die:
a. indien hij niet bij de behandeling betrokken was, betrokkene
met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht of doen
onderzoeken door een psychiater die niet bij de behandeling
betrokken was, of
b. indien hij bij de behandeling betrokken was, betrokkene met
het oog daarop kort tevoren heeft doen onderzoeken door een
psychiater die niet bij de behandeling betrokken was.
Uit de verklaring dient te blijken dat de persoon op wie de verklaring
betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval
als bedoeld in artikel 2 zich voordoet.
De geneeskundige verklaring verschaft inzicht in de actuele situatie
van de betrokkene. De verklaring moet met redenen zijn omkleed en zijn
ondertekend.
2. Indien in een geval als bedoeld in artikel 2, vierde lid, een
verklaring zal worden opgemaakt met het oog op een verzoek tot het
verlenen van een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2,
eerste lid, wordt de betrokkene daarvan in kennis gesteld.
3. De psychiater, bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid,
pleegt zo mogelijk tevoren overleg met de huisarts en de behandelend
psychiater van de betrokkene. Indien dit overleg niet heeft
plaatsgevonden, vermeldt de psychiater de reden daarvan in de
verklaring. In het geval bedoeld in artikel 2, vierde lid, pleegt
degene die het onderzoek uitvoert tevoren overleg met de behandelend
psychiater.
4. Indien de betrokkene minderjarig is, moet tevens worden overgelegd
een uittreksel uit het in artikel 244 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek bedoelde register, of een verklaring van de griffier van de
rechtbank dat ten aanzien van de minderjarige het register geen
gegevens bevat.
5. Indien de betrokkene onder curatele is gesteld, moet tevens worden
overgelegd een uittreksel uit het in artikel 391 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek bedoelde register.
6. Indien ten behoeve van de betrokkene een mentorschap is ingesteld,
moet tevens worden overgelegd een afschrift van de beschikking waarbij
het mentorschap is ingesteld alsmede van die waarbij een mentor is
benoemd.
Artikel 6
1. Indien een verzoek als bedoeld in artikel 4, is gedaan, doet de
officier van justitie bij de rechter een verzoek tot het verlenen van
een voorlopige machtiging, tenzij hij het verzoek, bedoeld in artikel
4, kennelijk ongegrond acht of minder dan een jaar verstreken is
sedert een vorig verzoek tot het verlenen van een voorlopige
machtiging is afgewezen dat op dezelfde persoon betrekking had, en uit
het nieuwe verzoek als bedoeld in artikel 4 niet blijkt van nieuwe
feiten.
2. Indien zich naar het oordeel van de officier van justitie een geval
voordoet als bedoeld in artikel 2, doet hij, ook indien hij daartoe
ingevolge het eerste lid niet verplicht is, bij de rechter een verzoek
tot het verlenen van een voorlopige machtiging.
3. Indien de beslissing van de officier van justitie inzake het doen
van het verzoek betrekking heeft op een persoon die reeds in een
psychiatrisch ziekenhuis verblijft, deelt de officier zijn beslissing
schriftelijk mede aan de geneesheer-directeur van dat psychiatrisch
ziekenhuis.
4. Een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging ten
aanzien van een persoon die reeds in een psychiatrisch ziekenhuis
verblijft, wordt zo spoedig mogelijk gedaan, doch in elk geval binnen
twee weken na de dag van verzending van de verklaring van de
geneesheer-directeur, bedoeld in artikel 5, eerste lid.
5. Bij het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging
worden de in artikel 5 bedoelde bescheiden alsmede - indien aanwezig -
het verzoek, bedoeld in artikel 4, overgelegd.
Artikel 7
1. Bevoegd is de rechtbank van de woonplaats van de betrokkene of, bij
gebreke van een woonplaats in Nederland, van zijn werkelijk verblijf
dan wel, indien het verzoek tot het verlenen van een voorlopige
machtiging wordt gedaan in een geval als bedoeld in artikel 2, vierde
lid, de rechtbank van het arrondissement waarin het ziekenhuis waarin
de betrokkene verblijft, gelegen is.
2. Indien, in een geval als bedoeld in artikel 2, vierde lid, de
betrokkene, nadat de verklaring bedoeld in artikel 5, eerste lid, ter
kennis van het openbaar ministerie is gekomen, is overgebracht naar
een ziekenhuis in een ander arrondissement, kan de oorspronkelijk
bevoegde officier van justitie dan wel - na het verzoek van de
officier van justitie - de oorspronkelijk bevoegde rechter besluiten
de behandeling van de zaak voort te zetten. De rechter kan evenwel
verwijzing van de behandeling van het verzoek naar de rechter van dat
andere arrondissement bevelen.
Artikel 8
1. Alvorens op het verzoek tot het verlenen van een voorlopige
machtiging te beschikken, hoort de rechter degene ten aanzien van wie
de machtiging is verzocht, tenzij de rechter vaststelt dat de
betrokkene niet bereid is zich te doen horen. Indien de betrokkene in
Nederland verblijft, maar buiten staat is zich naar de rechtbank te
begeven, zal de rechter, door de griffier vergezeld, hem te zijner
verblijfplaats horen. Indien de betrokkene reeds in een psychiatrisch
ziekenhuis of in een ziekenhuis, niet zijnde een psychiatrisch
ziekenhuis, verblijft, wordt de rechter, vergezeld van de griffier,
door het ziekenhuis in de gelegenheid gesteld hem aldaar te horen.
Indien de betrokkene niet in Nederland verblijft, wordt de verdere
behandeling van het verzoek tot het verlenen van een voorlopige
machtiging aangehouden totdat hij in Nederland kan worden gehoord.
2. De betrokkene die minderjarig is, onder curatele is gesteld dan wel
ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld, is bekwaam in deze
procedure in rechte op te treden.
3. De rechter geeft het bureau rechtsbijstandvoorziening last tot
toevoeging van een raadsman aan de betrokkene, tenzij de betrokkene
daartegen bedenkingen heeft. De artikelen 38, 39, 45 tot en met 49,
50, eerste lid, en 51 van het Wetboek van Strafvordering zijn van
overeenkomstige toepassing.
4. De rechter doet zich, zo mogelijk, voorlichten door:
a. degene die het verzoek, bedoeld in artikel 4, heeft ingediend;
b. de echtgenoot;
c. degene door wie de betrokkene wordt verzorgd;
d. de ouders van de betrokkene die het gezag uitoefenen;
e. de voogd, de curator of de mentor van de betrokkene;
f. de instelling of psychiater die de betrokkene behandelt of
begeleidt;
g. degene die de verklaring, bedoeld in artikel 5, heeft
afgegeven.
5. De rechter kan zich doen voorlichten door een of meer van de in
artikel 4 bedoelde bloedverwanten die het verzoek niet hebben
ingediend.
6. De rechter kan onderzoek door deskundigen bevelen en is bevoegd
deze deskundigen alsmede getuigen op te roepen. De rechter roept de
door de betrokkene opgegeven deskundigen en getuigen op, tenzij hij
van oordeel is dat door het achterwege blijven daarvan de betrokkene
redelijkerwijs niet in zijn belangen kan zijn geschaad. Indien hij een
opgegeven deskundige of getuige niet heeft opgeroepen, vermeldt hij de
reden daarvan in de beschikking.
7. Indien de rechter dit gewenst oordeelt, kan hij de personen,
bedoeld in het vierde lid, onder a en g verplichten te verschijnen.
8. Indien de rechter zich doet voorlichten door een of meer der
personen, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, buiten
tegenwoordigheid van de betrokkene, wordt de zakelijke inhoud van de
verstrekte inlichtingen aan de betrokkene medegedeeld.
9. De betrokkene of zijn raadsman wordt in de gelegenheid gesteld zijn
zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de mededelingen en
verklaringen van de personen, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde
lid.
10. Kosten van getuigen en deskundigen in verband met de toepassing
van het zesde lid, komen ten laste van 's Rijks kas.
Artikel 8a
Indien de rechtbank op grond van het door haar ingestelde onderzoek zich
afvraagt of in de gegeven omstandigheden een andere maatregel dan de
verzochte niet passender is, kan zij dit gevoelen aan de officier van
justitie kenbaar maken; zo nodig bepaalt de rechtbank daarbij dat de
behandeling op een later tijdstip wordt voortgezet.
Artikel 9
1. De rechter beslist zo spoedig mogelijk. Indien het verzoek tot het
verlenen van een voorlopige machtiging betrekking heeft op een persoon
die reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, beslist de
rechter in elk geval binnen drie weken na het indienen van het
verzoekschrift.
2. De griffier zendt een afschrift van de beschikking inzake de
machtiging aan:
a. de betrokkene;
b. de raadsman van de betrokkene;
c. de ouders die het gezag uitoefenen, de voogd, de curator of de
mentor;
d. de echtgenoot van de betrokkene of degene door wie de
betrokkene wordt verzorgd;
e. de verzoeker indien deze niet is een der onder c of d genoemde
personen;
f. de officier van justitie.
3. Van een beschikking waarbij op het verzoek tot het verlenen van de
voorlopige machtiging afwijzend wordt beslist, geeft de griffier
tevens kennis aan de huisarts van de betrokkene en aan de inspecteur.
4. Bij de kennisgeving aan de huisarts en de inspecteur, bedoeld in
het derde lid, voegt de griffier afschrift van de geneeskundige
verklaring, bedoeld in artikel 5.
5. Tegen de beschikking op een verzoek tot het verlenen van een
voorlopige machtiging staat geen hoger beroep open.
Artikel 10
1. De beschikking van de rechter is bij voorraad uitvoerbaar. De
voorlopige machtiging kan niet meer ten uitvoer worden gelegd wanneer
meer dan twee weken na haar dagtekening zijn verlopen.
2. Indien in de eerste week na de dagtekening van de voorlopige
machtiging, niet zijnde een machtiging in een geval als bedoeld in
artikel 3, door de daarvoor in aanmerking komende psychiatrische
ziekenhuizen nog niet tot opneming is overgegaan, kan de officier van
justitie, na overleg met de inspecteur, een van de bovenbedoelde
ziekenhuizen bevelen de betrokkene op te nemen. Hij legt zodanige
verplichting niet op dan nadat hij de geneesheer-directeur van het
desbetreffende ziekenhuis heeft gehoord. Het desbetreffende ziekenhuis
is verplicht de betrokkene op te nemen.
3. Bij de opneming van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis
wordt een afschrift van de in artikel 5 bedoelde geneeskundige
verklaring aan het ziekenhuis overgelegd.
4. De voorlopige machtiging heeft een geldigheidsduur van ten hoogste
zes maanden na haar dagtekening, onverminderd het bepaalde in de
artikelen 48 en 49.
Artikel 11
De geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waarin de
betrokkene is opgenomen, doet van deze opneming zo spoedig mogelijk
mededeling aan de griffier van de rechtbank die de machtiging heeft
verleend, en aan de officier van justitie bij die rechtbank.
Artikel 12
1. Na ontvangst van de in artikel 11 bedoelde mededeling geeft de
griffier van het verlenen van de voorlopige machtiging - onder
vermelding van het psychiatrisch ziekenhuis waarin de betrokkene
ingevolge de machtiging verblijft - kennis aan:
a. de in artikel 8, vierde lid, onder b tot en met g bedoelde
personen of instelling en de huisarts van de betrokkene;
b. de inspecteur en de officier van justitie in wier
ambtsgebieden het psychiatrisch ziekenhuis gelegen is.
2. De griffier stelt desgevraagd andere personen en instellingen die
door de rechter zijn gehoord, met uitzondering van de persoon, bedoeld
in artikel 8, vierde lid, onder a, in kennis van het verlenen van de
voorlopige machtiging onder vermelding van de naam en het adres van
het psychiatrisch ziekenhuis waarin de betrokkene is opgenomen.
Artikel 13
Aan de geneesheer-directeur en aan de voor de behandeling
verantwoordelijke persoon geeft de griffier desgevraagd nadere
inlichtingen omtrent hetgeen de rechter bij de behandeling van het verzoek
tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot voorlichting heeft
gediend.
Artikel 14
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de
voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van
Justitie, worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot het
verzoekschrift, bedoeld in artikel 4, en de verklaringen, bedoeld in
artikel 5 en artikel 14a, vierde lid.
§ 1a. Voorwaardelijke machtiging
Artikel 14a
1. De rechter kan op verzoek van de officier van justitie met
betrekking tot een persoon die gestoord is in zijn geestvermogens en
twaalf jaar of ouder is, een voorwaardelijke machtiging verlenen.
2. Een voorwaardelijke machtiging kan slechts worden verleend, indien
naar het oordeel van de rechter:
a. de stoornis van de geestvermogens betrokkene gevaar doet
veroorzaken, en
b. het gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis, niet zijnde
een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting, slechts
door het stellen en naleven van voorwaarden kan worden afgewend.
3. Artikel 4 is van toepassing, met dien verstande dat de betrokkene
ook zelf een verzoek tot het verkrijgen van een voorwaardelijke
machtiging kan indienen.
4. Bij een verzoek als bedoeld in artikel 4, gericht op het verkrijgen
van een voorwaardelijke machtiging, moet worden overgelegd een
verklaring van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop
kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling
betrokken was. Uit de verklaring dient te blijken dat de persoon op
wie de verklaring betrekking heeft, gestoord is in zijn geestvermogens
en dat een geval als bedoeld in het tweede lid zich voordoet. De
verklaring verschaft inzicht in de actuele geestelijke
gezondheidstoestand van de betrokkene. De verklaring is met redenen
omkleed en ondertekend. Artikel 5, derde tot en met zesde lid, en de
artikelen 6 tot en met 8a zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel
9 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de
griffier tevens een afschrift van de beschikking inzake de
voorwaardelijke machtiging aan de inspecteur zendt. Artikel 10, eerste
lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing.
5. De rechter verleent een voorwaardelijke machtiging slechts indien
een behandelingsplan wordt overgelegd dat na overleg met de betrokkene
door de psychiater die verantwoordelijk zal zijn voor de behandeling,
verder te noemen de behandelaar, is opgesteld. Aan het
behandelingsplan wordt een passage toegevoegd waaruit blijkt dat het
overleg tot overeenstemming heeft geleid of, indien zulks niet het
geval is, op welke grond de behandelaar tot het oordeel komt dat
redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene de voorwaarde, bedoeld
in het zesde lid, zal naleven. Het behandelingsplan bevat de
therapeutische middelen die zullen worden toegepast teneinde buiten de
inrichting het gevaar af te wenden. Het behandelingsplan regelt de
wijze waarop de behandelaar er op toeziet dat het gevaar buiten de
inrichting wordt afgewend. Artikel 38a, tweede en vijfde lid, is van
overeenkomstige toepassing. In het behandelingsplan wordt mededeling
gedaan van het psychiatrisch ziekenhuis dat bereid is de betrokkene op
te nemen als deze de voorwaarden niet naleeft of het gevaar niet
langer buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend door de
naleving van de voorwaarden.
6. Het verlenen van een voorwaardelijke machtiging geschiedt in elk
geval onder de voorwaarde dat betrokkene zich onder behandeling stelt
van de behandelaar, overeenkomstig het overgelegde behandelingsplan.
7. Naast de in het zesde lid bedoelde voorwaarde kan de rechter bij de
voorwaardelijke machtiging voorwaarden stellen betreffende het gedrag
van de betrokkene, voorzover dit gedrag het gevaar, voortvloeiend uit
de stoornis van de geestvermogens, beïnvloedt. De voorwaarden mogen de
vrijheid van godsdienst of levensovertuiging dan wel de staatkundige
vrijheid niet beperken.
8. De rechter geeft slechts toepassing aan het eerste lid, indien de
betrokkene zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden
of redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene de voorwaarden zal
naleven.
9. Vanaf het moment dat voor betrokkene een voorwaardelijke machtiging
geldt, verleent de patiëntenvertrouwenspersoon op verzoek van
betrokkene advies en bijstand.
10. De behandelaar draagt ervoor zorg dat betrokkene zo spoedig
mogelijk in het bezit wordt gesteld van een schriftelijk overzicht van
de op grond van deze wet aan hem toekomende rechten; de behandelaar
draagt er tevens zorg voor dat betrokkene een mondelinge toelichting
terzake ontvangt.
Artikel 14b
1. Het behandelingsplan kan, nadat de voorwaardelijke machtiging is
verleend, slechts met instemming van de betrokkene door de behandelaar
worden gewijzigd. Afschrift van een gewijzigd behandelingsplan wordt
terstond gezonden aan de griffier van de rechtbank die de
voorwaardelijke machtiging heeft verleend, en aan de officier van
justitie bij die rechtbank.
2. Het bij de artikelen 37, eerste lid, derde volzin, en 56, eerste
lid, onderdelen a tot en met c, tweede lid, onderdelen b en c, derde
en vijfde lid, alsmede het krachtens artikel 37, vierde lid, en
artikel 56, vierde lid, omtrent het patiëntendossier bepaalde is van
overeenkomstige toepassing.
3. De betrokkene of de behandelaar kan de officier van justitie
verzoeken de beslissing van de rechter omtrent het wijzigen van de
voorwaarden of het aanwijzen van een andere behandelaar te verzoeken.
Het verzoek van de betrokkene of de behandelaar wordt schriftelijk
gedaan.
4. De officier van justitie verzoekt na ontvangst zo spoedig mogelijk
de beslissing van de rechter.
5. De rechter kan op verzoek van de officier van justitie de
voorwaarden wijzigen of een andere behandelaar aanwijzen. De artikelen
8 en 14a, zesde tot en met achtste lid, zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 14c
1. Een voorwaardelijke machtiging heeft een geldigheidsduur van ten
hoogste zes maanden na haar dagtekening, onverminderd de artikelen 14f
en 14g.
2. De rechter kan op verzoek van de officier van justitie telkens een
nieuwe voorwaardelijke machtiging verlenen met een geldigheidsduur van
ten hoogste een jaar, onverminderd de artikelen 14f en 14g.
3. Een nieuwe voorwaardelijke machtiging wordt slechts verleend indien
naar het oordeel van de rechter de stoornis van de geestvermogens van
de betrokkene ook na het verloop van de geldigheidsduur van de lopende
machtiging aanwezig zal zijn en deze stoornis de betrokkene ook dan
gevaar zal doen veroorzaken en het afwenden van het gevaar een nieuwe
voorwaardelijke machtiging vereist.
4. De personen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, alsmede de
behandelaar kunnen de officier van justitie bij de rechtbank die de
voorwaardelijke machtiging heeft afgegeven, schriftelijk verzoeken een
verzoek te doen tot het verlenen van een nieuwe voorwaardelijke
machtiging.
5. Bij het verzoek moet worden overgelegd een verklaring van een
psychiater die betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft
onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was, waaruit
blijkt dat het geval, bedoeld in het derde lid, zich voordoet. Tevens
wordt door de behandelaar een beschrijving overgelegd van de
geestelijke en lichamelijke toestand van de betrokkene, van de op hem
toegepaste behandeling en de effecten daarvan.
6. Het verzoekschrift tot verlening van een nieuwe voorwaardelijke
machtiging wordt ingediend tijdens de zesde of de vijfde week voor het
einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging.
7. De artikelen 14a en 14b zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 14d
1. De geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis, bedoeld
in artikel 14a, vijfde lid, doet de betrokkene opnemen in een
psychiatrisch ziekenhuis, indien buiten de inrichting het gevaar niet
langer kan worden afgewend door de naleving van de voorwaarden. De
geneesheer-directeur kan de betrokkene doen opnemen, wanneer deze de
gestelde voorwaarden niet naleeft of op verzoek van de betrokkene.
Voorafgaand aan de opneming stelt de geneesheer-directeur zich op de
hoogte van de actuele geestelijke gezondheidstoestand van de patiënt.
2. De opneming geschiedt voor ten hoogste de termijn van de resterende
geldigheidsduur van de voorwaardelijke machtiging, doch niet langer
dan zes maanden. Behoudens bij een opneming op verzoek van de
betrokkene geldt de voorwaardelijke machtiging van het moment van de
beslissing van de geneesheer-directeur af als voorlopige machtiging.
Behoudens bij een opneming op verzoek van de betrokkene stelt de
geneesheer-directeur de betrokkene uiterlijk vier dagen na zijn
beslissing tot opneming daarvan schriftelijk in kennis onder
mededeling van de redenen van de beslissing. Een afschrift van de
mededeling wordt gezonden aan de officier van justitie bij de
rechtbank die de voorwaardelijke machtiging heeft verleend.
3. De personen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, kunnen de
geneesheer-directeur verzoeken toepassing te geven aan het eerste lid.
4. De geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis doet van
de opneming mededeling aan de griffier van de rechtbank die de
voorwaardelijke machtiging heeft verleend.
5. De artikelen 10, tweede lid, en 12, eerste lid, zijn van
overeenkomstige toepassing.
6. Indien een beslissing als bedoeld in het eerste lid, betrekking
heeft op een minderjarige die onder toezicht is gesteld, geldt die
beslissing als machtiging als bedoeld in artikel 261 van Boek 1 van
het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 14e
1. Met betrekking tot de beslissing van de geneesheer-directeur tot
opneming staat voor de betrokkene en voor ieder van de in artikel 4,
eerste lid, bedoelde personen de mogelijkheid open de officier van
justitie te verzoeken de beslissing van de rechter te verzoeken. Het
verzoek van een van deze personen wordt schriftelijk gedaan; bij het
verzoek wordt gevoegd een afschrift van de beslissing van de
geneesheer-directeur. Artikel 49, zesde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
2. De inspecteur geeft desgevraagd of eigener beweging aan de officier
van justitie schriftelijk zijn oordeel over de beslissing van de
geneesheer-directeur.
3. De officier van justitie verzoekt na ontvangst van het verzoek met
de bijbehorende stukken zo spoedig mogelijk de beslissing van de
rechter. Aan de verzoeker wordt schriftelijk medegedeeld dat het
verzoekschrift is ingediend.
4. Artikel 49, zevende en negende lid, is van overeenkomstige
toepassing, met uitzondering van het voorschrift dat het verzoek wordt
behandeld door de meervoudige kamer van de rechtbank.
Artikel 14f
Artikel 14d, eerste lid, vindt geen toepassing indien:
a. de in artikel 14g, eerste lid, bedoelde verklaring, al dan niet na
toepassing van artikel 14g, vierde lid, is verschaft;
b. de geldigheidsduur van de voorwaardelijke machtiging is verstreken,
tenzij voor het einde van de termijn een verzoekschrift is ingediend
tot het verlenen van een aansluitende machtiging, zolang niet op dat
verzoekschrift afwijzend is beschikt en zolang de termijn voor het
geven van de beschikking niet is verstreken;
c. ten aanzien van betrokkene een inbewaringstelling is gelast.
Artikel 14g
1. De behandelaar verschaft aan de betrokkene, indien deze niet langer
in zijn geestvermogens is gestoord of gevaarlijk is, in het geval,
bedoeld in artikel 14f, onderdeel b, of indien de rechter na
toepassing van artikel 14g, vierde lid, zulks heeft bevolen, een
schriftelijke verklaring ter zake. Artikel 45, eerste lid, laatste
volzin, is van overeenkomstige toepassing.
2. De betrokkene, ieder van de in artikel 4, eerste lid, bedoelde
personen alsmede de inspecteur en de officier van justitie in wier
ambtsgebied de woonplaats van de betrokkene is gelegen, kunnen aan de
behandelaar verzoeken een verklaring als bedoeld in het eerste lid, te
verschaffen.
3. De beslissing op het verzoek wordt aan de inspecteur medegedeeld.
Voor de toepassing van het vierde lid wordt met een afwijzende
beslissing van de behandelaar gelijkgesteld het niet beslissen binnen
twee weken na ontvangst van het verzoek.
4. In geval van een afwijzende beslissing kan degene die de beslissing
heeft verkregen, de officier van justitie verzoeken de beslissing van
de rechter te verzoeken. Artikel 14e, eerste lid, tweede volzin, en
tweede tot en met vierde lid, en artikel 49, zesde lid, zijn van
overeenkomstige toepassing.
§ 1b. Observatiemachtiging
Artikel 14h
1. De rechter kan op verzoek van de officier van justitie een
observatiemachtiging verlenen om betrokkene in een psychiatrisch
ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven, indien het ernstig
vermoeden bestaat dat een stoornis van de geestvermogens de betrokkene
gevaar voor zichzelf doet veroorzaken. Artikel 2, tweede lid, onder b,
derde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. De observatiemachtiging strekt ertoe te onderzoeken of:
a. een stoornis van de geestvermogens aanwezig is en
b. de stoornis betrokkene gevaar voor zichzelf doet veroorzaken.
3. De observatiemachtiging heeft een geldigheidsduur van ten hoogste
drie weken na de dag waarop de betrokkene in een psychiatrisch
ziekenhuis is opgenomen, onverminderd de artikelen 48 en 49.
4. Op de observatiemachtiging zijn de artikelen 4 tot en met 7, eerste
lid, 8, 9, eerste lid, eerste volzin, tweede tot en met vijfde lid,
10, eerste tot en met derde lid, en 11 tot en met 14 van
overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat uit de
geneeskundige verklaring, bedoeld in artikel 5, moet blijken dat een
geval als bedoeld in het eerste lid zich voordoet.
5. De observatiemachtiging schort op indien ten aanzien van betrokkene
een inbewaringstelling is gelast.
Artikel 14i
1. Zolang de geldigheidsduur van de observatiemachtiging nog niet is
geëindigd, kan de officier van justitie verzoeken dat een aansluitende
machtiging als bedoeld in het vijfde lid wordt verleend. De officier
van justitie neemt onverwijld een beslissing over het instellen van
een verzoek tot het verlenen van een aansluitende machtiging, indien
uit het onderzoek blijkt dat een stoornis van de geestvermogens
betrokkene gevaar doet veroorzaken.
2. De griffier dient de ontvangst van het verzoekschrift terstond mee
te delen aan de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis
waarin betrokkene krachtens de observatiemachtiging is opgenomen.
3. De rechter beslist binnen twee weken na het indienen van het
verzoekschrift. In afwachting van de beslissing van de rechter wordt
het gedwongen verblijf met ten hoogste twee weken na het indienen van
het verzoekschrift voortgezet.
4. Indien de officier van justitie beslist om geen verzoek als bedoeld
in het eerste lid in te stellen, doet hij daarvan terstond mededeling
aan de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waarin
betrokkene krachtens de observatiemachtiging is opgenomen.
5. De machtiging die volgt op een observatiemachtiging, is een
machtiging als bedoeld in artikel 2, een machtiging als bedoeld in
artikel 14a, dan wel een machtiging als bedoeld in artikel 32.
§ 2. Machtigingen tot voortgezet verblijf
Artikel 15
1. De rechter kan op verzoek van de officier van justitie met
betrekking tot een persoon die ingevolge een voorlopige machtiging in
een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, een machtiging tot voortgezet
verblijf verlenen.
2. Een machtiging tot voortgezet verblijf kan slechts worden verleend
indien naar het oordeel van de rechter:
a. de stoornis van de geestvermogens van de betrokkene ook na
verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig
zal zijn en deze stoornis betrokkene ook dan gevaar zal doen
veroorzaken, en
b. het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen
buiten het ziekenhuis kan worden afgewend.
3. Met betrekking tot de voortzetting van het verblijf van de
betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis na verloop van de
geldigheidsduur van de lopende machtiging zijn artikel 2, derde en
vierde lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing.
4. Indien een machtiging tot voortgezet verblijf betrekking heeft op
een minderjarige die onder toezicht is gesteld, geldt die machtiging
als machtiging als bedoeld in artikel 261 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek.
Artikel 16
1. Bij een verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 4, gericht
op het verkrijgen van een machtiging tot voortgezet verblijf, moet
worden overgelegd een verklaring van de geneesheer-directeur van het
psychiatrisch ziekenhuis waarin de betrokkene is opgenomen. Uit de
verklaring dient te blijken dat het geval, bedoeld in artikel 15, zich
voordoet.
2. Met betrekking tot de verklaring van de geneesheer-directeur zijn
de artikelen 5, eerste lid, tweede volzin, 5, derde lid, derde volzin
en 14 van overeenkomstige toepassing.
3. Met betrekking tot het verzoek van de officier van justitie is
artikel 6, eerste, tweede en derde lid, van overeenkomstige
toepassing.
4. Bij het verzoek van de officier van justitie moet worden overgelegd
de verklaring, bedoeld in het eerste lid. Bij die verklaring is een
afschrift gevoegd van de in artikel 37a bedoelde aantekeningen en van
het in artikel 38 of 38a bedoelde behandelingsplan. Indien het
behandelingsplan nog niet tot stand is gekomen wordt daarvan bij de
verklaring mededeling gedaan, onder vermelding van de daarvoor
bestaande redenen. Indien artikel 38, vijfde lid, derde volzin, of
38c, eerste lid toepassing heeft gevonden wordt daarvan, onder
vermelding van de redenen, bij de verklaring mededeling gedaan.
5. Bevoegd is de rechtbank van het arrondissement waarin het
ziekenhuis waarin de patiënt is opgenomen, is gelegen. Artikel 7,
tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 17
1. Het verzoekschrift van de officier van justitie tot het verlenen
van een machtiging tot voortgezet verblijf wordt ingediend tijdens de
zesde of vijfde week voor het einde van de geldigheidsduur van de
lopende machtiging.
2. De rechter beslist binnen vier weken na het indienen van het
verzoekschrift. De artikelen 8, 8a, 9, tweede tot en met vijfde lid,
12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing.
3. De machtiging tot voortgezet verblijf, bedoeld in artikel 15,
eerste lid, heeft een geldigheidsduur van ten hoogste een jaar na haar
dagtekening, onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 49.
4. Indien het verzoek van de officier van justitie betrekking heeft op
een machtiging tot voortgezet verblijf in een zwakzinnigeninrichting
of een verpleeginrichting, kan, indien te verwachten valt dat de
omstandigheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, zich zullen blijven
voordoen, een machtiging worden verleend die een geldigheidsduur heeft
van ten hoogste vijf jaren, onverminderd het bepaalde in de artikelen
48 en 49.
5. De beschikking, bedoeld in het derde lid, is bij voorraad
uitvoerbaar.
Artikel 18
1. De rechter kan op verzoek van de officier van justitie met
betrekking tot een persoon die op grond van een machtiging tot
voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, telkens
een nieuwe machtiging tot voortgezet verblijf verlenen.
2. Artikel 15, tweede en derde lid, en de artikelen 16 en 17 zijn van
toepassing.
Artikel 19
Indien het verblijf van een persoon in een psychiatrisch ziekenhuis op
grond van rechterlijke machtigingen als bedoeld in de artikelen 2, 15 en
18, zonder onderbreking ten minste vijf jaren heeft geduurd, kan een
machtiging tot voortgezet verblijf worden verleend die een geldigheidsduur
heeft van ten hoogste twee jaren, onverminderd het bepaalde in de
artikelen 48 en 49.
§ 3. Inbewaringstelling en machtiging tot voortzetting van de
inbewaringstelling
Artikel 20
1. De burgemeester kan in het geval, bedoeld in het tweede lid, bij
beschikking lastgeven dat een persoon die zich in zijn gemeente
bevindt, gedurende de periode, benodigd voor de toepassing van artikel
27, in bewaring wordt gesteld, indien deze persoon twaalf jaar of
ouder is en geen blijk geeft van de nodige bereidheid zich in een
psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen dan wel een van de andere
omstandigheden, bedoeld in artikel 2, derde en vierde lid, zich
voordoet. De burgemeester kan de uitoefening van de bevoegdheid,
bedoeld in de eerste volzin, delegeren aan een wethouder.
2. De burgemeester kan slechts lastgeven tot inbewaringstelling als
bedoeld in het eerste lid, indien naar zijn oordeel
a. de betrokkene gevaar veroorzaakt,
b. het ernstige vermoeden bestaat dat een stoornis van de
geestvermogens de betrokkene het gevaar doet veroorzaken,
c. het gevaar zo onmiddellijk dreigend is dat toepassing van
paragraaf 1 of paragraaf 1b van dit hoofdstuk niet kan worden
afgewacht, en
d. het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen
buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op
de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister
van Binnenlandse Zaken, worden nadere voorschriften gegeven met
betrekking tot de beschikking, bedoeld in het eerste lid. Een
afschrift van de beschikking wordt aan betrokkene uitgereikt.
4. Het ten uitvoer leggen van een krachtens het eerste lid gegeven
beschikking draagt de burgemeester op aan een of meer ambtenaren,
aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die zich voorzien
van de bijstand van een of meer personen met kennis van de zorg voor
personen die gestoord zijn in hun geestvermogens. De bedoelde
ambtenaren kunnen daartoe elke plaats betreden waar de op te nemen
persoon zich bevindt, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling
van hun taak nodig is.
5. De door de burgemeester aangewezen personen kunnen aan de
betrokkene voorwerpen ontnemen die een gevaar voor de veiligheid van
de betrokkene of van anderen kunnen opleveren. Zij zijn bevoegd hem
daartoe aan de kleding of aan het lichaam te onderzoeken.
6. Zo mogelijk worden de overeenkomstig het vijfde lid ontnomen
voorwerpen met de betrokkene overgebracht naar het psychiatrisch
ziekenhuis waarin hij wordt opgenomen. In het ziekenhuis wordt de
patiënt een bewijs van ontvangst afgegeven waarin die voorwerpen zijn
omschreven. De voorwerpen worden voor de patiënt bewaard, voor zover
dit niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift.
7. Bij de opneming van de betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis
wordt door de door de burgemeester aangewezen personen een afschrift
van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, aan het ziekenhuis
overgelegd. Tenzij het geval, bedoeld in artikel 2, vierde lid, zich
heeft voorgedaan, wordt daarbij tevens overgelegd een afschrift van de
in artikel 21 bedoelde geneeskundige verklaring.
8. Indien een last als bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op
een minderjarige die onder toezicht is gesteld, geldt die last als
machtiging als bedoeld in artikel 261 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek.
Artikel 21
1. De burgemeester gelast een inbewaringstelling niet dan nadat een,
bij voorkeur niet-behandelend, psychiater of, zo dat niet mogelijk is,
een, bij voorkeur niet-behandelend arts, niet psychiater zijnde, een
schriftelijke verklaring heeft verstrekt waaruit met inachtneming van
het bepaalde in het tweede en derde lid, blijkt dat het geval, bedoeld
in artikel 20, tweede lid, zich voordoet.
2. Indien de arts die de verklaring afgeeft, geen psychiater is,
pleegt hij zo mogelijk tevoren overleg met een psychiater en wel,
indien de betrokkene onder behandeling is van een psychiater, bij
voorkeur met die psychiater; indien de arts die de verklaring afgeeft,
niet is de huisarts van de patiënt, pleegt hij zo mogelijk tevoren
overleg met de huisarts. Indien overleg als bedoeld in de eerste
volzin niet heeft plaatsgevonden, vermeldt de arts die de verklaring
afgeeft, de reden daarvan in de verklaring.
3. Alvorens de verklaring af te geven onderzoekt de arts, zo enigszins
mogelijk, de betrokkene.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op
de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister
van Justitie, worden nadere voorschriften gegeven ten aanzien van de
geneeskundige verklaring, bedoeld in de voorgaande leden.
Artikel 22
1. De burgemeester draagt, tenzij de betrokkene daartegen bedenkingen
heeft, er zorg voor dat de betrokkene binnen 24 uur na het tijdstip
waarop de beschikking, bedoeld in artikel 20, eerste lid, wordt
gegeven, wordt bijgestaan door een raadsman. De artikelen 38, 39, 40,
45 tot en met 49, 50, eerste lid, en 51 van het Wetboek van
Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Bij algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de
voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van
Justitie, kunnen regels worden gegeven ten aanzien van de toepassing
van de eerste volzin van het eerste lid.
Artikel 23
1. De burgemeester tekent zo spoedig mogelijk op de beschikking,
bedoeld in artikel 20, eerste lid, de door hem ontvangen gegevens
omtrent toepassing van de overige artikelen van deze paragraaf aan.
2. De schriftelijke beschikking van de burgemeester, de in artikel 21
bedoelde geneeskundige verklaring en een afschrift van het opgemaakte
proces-verbaal, worden gedurende vijf jaren ter gemeentesecretarie
bewaard en vervolgens vernietigd. De in de loop van deze termijn
ontvangen stukken betreffende deze patiënt worden daarbij gevoegd.
3. De in het tweede lid bedoelde persoonsgegevens worden verzameld met
het oog op de rechtspositie van de patiënt en zijn vertegenwoordigers
alsmede met het oog op het toezicht in het kader van deze wet.
4. Is de beschikking niet ten uitvoer gelegd, dan wordt daarop de
reden van niet-tenuitvoerlegging aangetekend. Het tweede lid is van
toepassing.
Artikel 24
Indien binnen 24 uur na het tijdstip waarop de beschikking van de
burgemeester is gegeven, door de daarvoor in aanmerking komende
psychiatrische ziekenhuizen nog niet tot opneming is overgegaan, kan de
burgemeester na overleg met de inspecteur in wiens ambtsgebied zijn
gemeente is gelegen, een van de bovenbedoelde ziekenhuizen bevelen de
betrokkene op te nemen. Het betrokken ziekenhuis is verplicht de
betrokkene op te nemen.
Artikel 25
1. De burgemeester draagt zorg dat onverwijld de inspecteur en de
officier van justitie, in wier ambtsgebied zijn gemeente is gelegen,
van de inbewaringstelling telefonisch of mondeling op de hoogte worden
gesteld. Indien het ziekenhuis waarin de betrokkene zich ten tijde van
de mededeling bevindt, is gelegen buiten het ambtsgebied van de
inspecteur en de officier van justitie die op grond van de eerste
volzin door de burgemeester op de hoogte moeten worden gesteld, worden
ook de inspecteur en de officier van justitie, in wier ambtsgebied het
ziekenhuis is gelegen, overeenkomstig het in de eerste volzin bepaalde
op de hoogte gesteld.
2. Zo spoedig mogelijk nadat de beschikking is gegeven, doch in elk
geval niet later dan de volgende dag, die niet is een zaterdag, zondag
of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet,
zendt de burgemeester aan de in het eerste lid bedoelde
functionarissen bij aangetekend schrijven een afschrift van de
beschikking en van de in artikel 21 bedoelde geneeskundige verklaring.
Artikel 26
Bij de opneming geeft de burgemeester aan de echtgenoot, de wettelijke
vertegenwoordiger en de naaste (familie) betrekking van de betrokkene zo
mogelijk kennis van de door hem op grond van artikel 20 gegeven
beschikking en van de opneming.
Artikel 27
1. Indien de officier van justitie na ontvangst van de in artikel 25,
tweede lid, bedoelde bescheiden van oordeel is dat het gevaar, bedoeld
in artikel 20, tweede lid, zich ten aanzien van de in bewaring
gestelde persoon voordoet, doet hij uiterlijk op de dag na de datum
van ontvangst van deze stukken die niet is een zaterdag, zondag of
algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet
(Stb. 1964, 314), bij de rechter een verzoek tot het verlenen van een
machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van die persoon.
De officier deelt aan de geneesheer-directeur van het psychiatrisch
ziekenhuis waarin de betrokkene verblijft, schriftelijk mede dat het
verzoekschrift is ingediend of dat hij heeft besloten geen
verzoekschrift in te dienen.
2. Bij het verzoek van de officier van justitie worden overgelegd de
beschikking van de burgemeester, bedoeld in artikel 20, eerste lid, en
de geneeskundige verklaring, bedoeld in artikel 21. Artikel 5, vierde
en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Bevoegd is de rechtbank van het arrondissement waarin het
ziekenhuis waarin de patiënt is opgenomen, is gelegen. Artikel 7,
tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 28
1. Degene ten aanzien van wie een last is gegeven tot
inbewaringstelling, kan de rechter verzoeken een schadevergoeding toe
te kennen op de grond dat de door de burgemeester gegeven last
onrechtmatig was.
2. Het verzoek kan worden ingediend als zelfstandig verzoek bij een
verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend
verzoekschrift ter gelegenheid van zijn verhoor, dan wel, indien de
officier van justitie geen verzoek als bedoeld in artikel 27, eerste
lid, doet, binnen zes weken nadat de last is gegeven, bij een
afzonderlijk verzoekschrift.
3. Indien het verzoek wordt ingediend bij verzoekschrift ter
gelegenheid van het verhoor van de betrokkene is artikel 282, vierde
lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 29
1. Met betrekking tot de behandeling van de zaak door de rechter is
artikel 8, eerste, tweede en derde lid, van overeenkomstige
toepassing.
2. De rechter doet zich zo mogelijk voorlichten door personen uit de
naaste omgeving van de betrokkene, door de arts die de geneeskundige
verklaring, bedoeld in artikel 21, heeft opgemaakt en door de
instelling of psychiater die de betrokkene begeleidt. Artikel 8, zesde
lid, eerste volzin, zevende, achtste, negende en tiende lid, is van
overeenkomstige toepassing.
3. De rechter beslist binnen drie dagen te rekenen vanaf de dag na die
van het indienen van het verzoekschrift door de officier van justitie.
De Algemene termijnenwet is op de termijn, bedoeld in de eerste
volzin, van toepassing.
4. Artikel 9, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing. Indien de betrokkene op het tijdstip waarop het
verzoekschrift tot voortzetting van de inbewaringstelling werd
ingediend, nog niet in een psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen,
zijn de artikelen 11 en 12, eerste lid, van overeenkomstige
toepassing.
5. Tegen de beschikking op een verzoek tot het verlenen van een
machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling staat geen
gewoon rechtsmiddel open.
6. Indien een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling
betrekking heeft op een minderjarige die onder toezicht is gesteld,
geldt die machtiging als machtiging als bedoeld in artikel 261 van
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 30
De machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling heeft een
geldigheidsduur van drie weken na haar dagtekening, onverminderd het
bepaalde in de artikelen 48 en 49.
Artikel 31
1. Met betrekking tot een persoon die ingevolge een machtiging tot
voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 27,
eerste lid, in een ziekenhuis verblijft, zijn de artikelen 2, 3, 4, 6,
eerste, tweede en derde lid, 8 tot en met 13, 14a tot en met 14c en 16
van overeenkomstige toepassing.
2. Het verzoekschrift wordt door de officier van justitie ingediend
voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging.
§ 4. Rechterlijke machtiging op eigen verzoek
Artikel 32
1. De rechter kan op verzoek van de officier van justitie een
machtiging verlenen om een persoon die gestoord is in zijn
geestvermogens en die bereid is deswege in een psychiatrisch
ziekenhuis een behandeling te ondergaan, in een psychiatrisch
ziekenhuis op te nemen of te doen verblijven, ook indien die
bereidheid tijdens de duur van de machtiging komt te ontbreken.
2. Een machtiging als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden
verleend indien naar het oordeel van de rechter
a. de betrokkene gevaar veroorzaakt, en
b. het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen
buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.
3. Een machtiging als bedoeld in het eerste lid kan, behoudens in het
geval, bedoeld in het vijfde lid, slechts worden verleend indien het
verzoek door de officier van justitie is gedaan op verzoek van
betrokkene.
4. Een betrokkene als bedoeld in het derde lid, kan zijn een
minderjarige, een persoon die onder curatele is gesteld dan wel ten
behoeve van wie een mentorschap is ingesteld, indien deze tot een
redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat kan worden
geacht. Zodanige persoon kan hiertoe in rechte optreden.
5. Indien betrokkene minderjarig is, onder curatele is gesteld dan wel
indien ten behoeve van hem een mentorschap is ingesteld, kan het
verzoek van betrokkene worden gedaan door zijn ouders die het gezag
uitoefenen dan wel een van hen, zijn voogd onderscheidenlijk zijn
curator of zijn mentor, doch slechts indien de betrokkene daarmee
instemt.
6. Indien een machtiging op eigen verzoek betrekking heeft op een
minderjarige die onder toezicht is gesteld, geldt die machtiging als
machtiging als bedoeld in artikel 261 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek.
Artikel 33
1. Het verzoek van betrokkene, bedoeld in artikel 32, derde lid, wordt
schriftelijk gedaan bij de officier van justitie bij de volgens
artikel 7, eerste lid, bevoegde rechtbank.
2. In het verzoek moet het psychiatrisch ziekenhuis worden genoemd,
waarin opneming of verder verblijf wordt verzocht.
3. Bij het verzoek moeten worden overgelegd
a. een verklaring van een psychiater, verbonden aan het in het
verzoek genoemde psychiatrisch ziekenhuis, waaruit blijkt dat de
persoon die de plaatsing verzoekt of met wiens instemming de
plaatsing wordt verzocht, gestoord is in zijn geestvermogens en
dat het geval, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onder a en b,
zich voordoet;
b. een door de onder a bedoelde psychiater tezamen met betrokkene
opgesteld behandelingsplan.
4. De verklaring moet ten hoogste zeven dagen voor het verzoek zijn
opgemaakt en door de psychiater zijn ondertekend. De verklaring is met
redenen omkleed.
5. Het behandelingsplan moet ten hoogste zeven dagen voor het verzoek
zijn opgemaakt en door de psychiater en de betrokkene zijn
ondertekend.
6. Artikel 6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.
7. Met betrekking tot de behandeling van het verzoekschrift door de
rechter zijn de artikelen 8, 8a, 9, vijfde lid, en 11 tot en met 14,
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 34
1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 49 wordt de
machtiging op eigen verzoek als bedoeld in artikel 32 gegeven voor een
door de rechter te bepalen duur, welke niet langer kan zijn dan een
jaar en niet korter dan een half jaar na haar dagtekening.
2. De rechter beslist zo spoedig mogelijk.
3. De artikelen 2 tot en met 19 zijn ten aanzien van degene die op
grond van een machtiging als bedoeld in artikel 32 in een
psychiatrisch ziekenhuis verblijft van overeenkomstige toepassing na
verloop van de geldigheidsduur van die machtiging.
§ 4a. Zelfbinding
Artikel 34a
1. Een persoon van 16 jaar of ouder die in staat is zijn wil met
betrekking tot opneming, verblijf en behandeling in een psychiatrisch
ziekenhuis, niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of
verpleeginrichting te bepalen, kan zich met een daartoe strekkende
verklaring, verbinden tot opneming, verblijf en behandeling van de
stoornis van zijn geestvermogens in een psychiatrisch ziekenhuis, niet
zijnde een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting, hoewel de
stoornis de betrokkene geen gevaar doet veroorzaken, indien de in die
verklaring omschreven omstandigheden zich voordoen.
2. Voor een opneming, verblijf en behandeling als bedoeld in het
eerste lid, is een rechterlijke machtiging, hierna te noemen
zelfbindingsmachtiging, vereist indien de betrokkene geen blijk geeft
van de nodige bereidheid tot opneming, verblijf of behandeling en de
in de verklaring omschreven omstandigheden zich voordoen.
3. Indien een zelfbindingsmachtiging betrekking heeft op een
minderjarige die onder toezicht is gesteld, geldt die machtiging als
machtiging als bedoeld in artikel 261 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek.
Artikel 34b
1. Betrokkene zelf en een aan een psychiatrisch ziekenhuis verbonden
psychiater, stellen tezamen een verklaring op waarin worden
beschreven:
a. onder welke omstandigheden betrokkene in het psychiatrisch
ziekenhuis waaraan de psychiater is verbonden, wil worden
opgenomen en verblijven;
b. de behandeling die hij alsdan ter bestrijding van de stoornis
van de geestvermogens in het ziekenhuis wil ondergaan;
c. de duur van de behandeling, die niet meer dan zes weken
bedraagt.
2. De patiëntenvertrouwenspersoon verleent op verzoek van betrokkene
advies en bijstand in aangelegenheden, samenhangend met de in het
eerste lid bedoelde verklaring.
Artikel 34c
Een verklaring als bedoeld in artikel 34b kan niet worden vastgesteld dan
nadat een psychiater die de betrokkene kort tevoren heeft onderzocht, maar
niet bij diens behandeling betrokken was, heeft verklaard dat:
a. betrokkene de verklaring heeft afgelegd terwijl hij in staat was de
inhoud en de gevolgen daarvan te overzien;
b. het in de verklaring voorziene verblijf en de in de verklaring
voorziene behandeling de situatie van betrokkene zodanig kan
verbeteren dat deze tot een redelijke waardering van zijn belangen
terzake van een behandeling in staat is.
Artikel 34d
1. De verklaring, bedoeld in artikel 34b, wordt schriftelijk
vastgelegd, gedateerd en ondertekend door betrokkene, de psychiater
bedoeld in artikel 34b en de psychiater, bedoeld in artikel 34c.
2. De verklaring wordt door de psychiater, bedoeld in artikel 34b, aan
betrokkene ter hand gesteld. Een gewaarmerkt afschrift wordt door hem
verstrekt aan ten minste één door betrokkene aan te wijzen persoon,
aan de inspecteur, en indien betrokkene een andere behandelaar heeft
aan deze behandelaar.
3. De hoofdinspecteur houdt ter bescherming van de patiënt een
register bij van de verklaringen.
Artikel 34e
1. De verklaring heeft een geldigheidsduur van een jaar en kan telkens
voor een zelfde periode worden verlengd.
2. De verklaring kan tussentijds worden gewijzigd of ingetrokken.
3. Op de verlenging of de wijziging zijn de artikelen 34b tot en met
34d van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 34c
niet van overeenkomstige toepassing is indien het betreft een
wijziging van de behandelaar, indien deze in de verklaring is vermeld
en indien zowel betrokkene als de te benoemen behandelaar daarmee
instemmen.
4. Op de intrekking zijn de artikelen 34c en 34d van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat artikel 34c niet van
overeenkomstige toepassing is indien de psychiater, bedoeld in artikel
34b, met de intrekking instemt.
Artikel 34f
1. De rechter kan op verzoek van de officier van justitie een
zelfbindingsmachtiging verlenen om een persoon die een verklaring als
bedoeld in artikel 34d heeft vastgesteld in een psychiatrisch
ziekenhuis, niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of
verpleeginrichting, te doen opnemen, te doen verblijven en te doen
behandelen.
2. Een zelfbindingsmachtiging kan slechts worden verleend indien de in
de verklaring omschreven omstandigheden zich naar het oordeel van de
rechter voordoen en betrokkene geen blijk geeft van de nodige
bereidheid tot opneming, verblijf of behandeling.
Artikel 34g
Tot het indienen van een verzoek gericht op het verkrijgen van een
zelfbindingsmachtiging zijn bevoegd:
a. de psychiater, bedoeld in artikel 34b, of indien betrokkene een
andere behandelaar heeft, deze behandelaar;
b. de door betrokkene aangewezen persoon of personen die een afschrift
hebben gekregen van de verklaring.
Artikel 34h
1. Bij een verzoek als bedoeld in artikel 34g worden overgelegd de
verklaring bedoeld in artikel 34d, de verklaring van de psychiater,
bedoeld in artikel 34c en een verklaring van een psychiater die
betrokkene kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij diens
behandeling betrokken was waaruit blijkt dat de in de verklaring
omschreven omstandigheden zich voordoen.
2. Artikel 4, tweede lid, en artikel 5, vierde lid, zijn van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 34i
1. Nadat een verzoek als bedoeld in artikel 34g is gedaan doet de
officier van justitie een verzoek tot het verlenen van een
zelfbindingsmachtiging, tenzij hij het verzoek kennelijk ongegrond
acht.
2. Bij het verzoek worden de in artikel 34h bedoelde bescheiden,
alsmede het verzoek, bedoeld in artikel 34g, eerste lid, overgelegd.
Artikel 34j
Artikel 7, eerste lid, en artikel 8 zijn ter zake van een verzoek tot het
verlenen van een zelfbindingsmachtiging van overeenkomstige toepassing.
Artikel 34k
1. De rechter beslist zo spoedig mogelijk, in elk geval binnen vijf
dagen na indiening van het verzoek door de officier van justitie.
2. De griffier zendt een afschrift van de beschikking inzake de
zelfbindingsmachtiging aan:
a. de betrokkene;
b. de raadsman van de betrokkene;
c. de psychiater, bedoeld in artikel 34b, en indien de patiënt
een andere behandelaar heeft, aan deze;
d. de door betrokkene aangewezen persoon of personen die een
afschrift van de verklaring hebben gekregen;
e. de huisarts van de betrokkene;
f. de officier van justitie;
g. de inspecteur.
Artikel 34l
1. Artikel 9, vijfde lid, en artikel 10, eerste en tweede lid, zijn
ter zake van een zelfbindingsmachtiging van overeenkomstige
toepassing.
2. Bij de opneming van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis
wordt een afschrift van de in artikel 34b bedoelde verklaring
overgelegd.
3. De zelfbindingsmachtiging heeft een geldigheidsduur van ten hoogste
de in de verklaring vastgelegde duur van de behandeling, onverminderd
artikel 34o.
4. De zelfbindingsmachtiging vervalt indien ten aanzien van betrokkene
een inbewaringstelling is gelast of een voorlopige machtiging is
verleend. Voorzover de verklaring betrekking heeft op de behandeling
geldt deze alsdan als een verklaring als bedoeld in artikel 34p.
Artikel 34m
1. De artikelen 11, 12 en 13 zijn ter zake van een
zelfbindingsmachtiging van overeenkomstige toepassing.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden op de
voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van
Justitie, nadere voorschriften gegeven met betrekking tot het
verzoekschrift bedoeld in artikel 34g en de verklaring van de
psychiater bedoeld in artikel 34c.
Artikel 34n
1. Ten aanzien van een patiënt die op grond van een
zelfbindingsmachtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft is
hoofdstuk III niet van toepassing.
2. Met betrekking tot de patiënt kan zonder diens toestemming
uitsluitend de behandeling worden toegepast die is voorzien in de
verklaring, bedoeld in artikel 34d.
3. De patiënt of de persoon of personen, bedoeld in artikel 34g, onder
b, kunnen tegen het niet toepassen van die behandeling een
schriftelijke klacht indienen bij het bestuur van het psychiatrisch
ziekenhuis. Op de behandeling van de klacht zijn de artikelen 41 tot
en met 41b van overeenkomstige toepassing.
4. Van de beëindiging van de behandeling geeft de geneesheer-directeur
kennis aan de inspecteur. Deze stelt na beëindiging van de behandeling
een onderzoek in of de behandeling is geschied overeenkomstig de
zelfbindingsverklaring.
Artikel 34o
1. In afwijking van de artikelen 45 en 46 geeft de
geneesheer-directeur aan een patiënt die op grond van een
zelfbindingsmachtiging in het ziekenhuis verblijft verlof het
psychiatrisch ziekenhuis te verlaten voorzover en voor zolang het
verantwoord is hem buiten het ziekenhuis te laten verblijven.
2. In afwijking van artikel 48 verleent de geneesheer-directeur aan
een patiënt die op grond van een zelfbindingsmachtiging in het
ziekenhuis verblijft ontslag zodra zich één van de volgende
omstandigheden voordoet:
a. de patiënt is tot een redelijke waardering van zijn belangen
terzake van een behandeling in staat;
b. de geldigheidsduur van de zelfbindingsmachtiging is
verstreken.
3. De artikelen 47 en 49 zijn niet van toepassing met betrekking tot
een patiënt die op grond van een zelfbindingsmachtiging in een
psychiatrisch ziekenhuis verblijft.
Artikel 34p
1. Een persoon van 16 jaar of ouder die in staat is zijn wil met
betrekking tot een behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis, niet
zijnde een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting te bepalen,
kan zich met een daartoe strekkende verklaring verbinden tot
behandeling van de stoornis van zijn geestvermogens in een
psychiatrisch ziekenhuis, niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of
verpleeginrichting, indien hij zal worden opgenomen ingevolge
hoofdstuk II, § 1 of § 3.
2. De artikelen 34b tot en met 34e zijn van overeenkomstige
toepassing.
§ 5. Schadevergoeding
Artikel 35
1. Indien degene ten aanzien van wie door de officier van justitie een
verzoek is gedaan tot het verlenen van een der machtigingen als
bedoeld in dit hoofdstuk, dan wel tot het geven van een beslissing
inzake ontslag als bedoeld in artikel 49, derde of tiende lid, nadeel
heeft geleden doordat de rechter of de officier van justitie een der
bepalingen, vervat in dit hoofdstuk of in artikel 49, niet in acht
heeft genomen, kent de rechter deze op verzoek van betrokkene een naar
billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe ten laste van de
Staat.
2. Het verzoek tot schadevergoeding kan worden gedaan bij een
zelfstandig verzoek bij een verweerschrift als bedoeld in artikel 282,
vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij
een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van
de betrokkene dan wel bij een afzonderlijk verzoekschrift, binnen drie
maanden te rekenen vanaf de dag waarop de betrokkene redelijkerwijs
bekend kon zijn met de schending van het voorschrift waarop zijn
verzoek betrekking heeft, of, indien in beroep in cassatie over die
schending is geklaagd, binnen zes weken na de dagtekening van de
beschikking van de Hoge Raad.
3. Indien het verzoek tot schadevergoeding wordt ingediend bij
verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene is
artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk III. Rechten van onvrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis
verblijvende patiënten
Artikel 35a
De artikelen 38, vijfde lid, derde en vierde volzin, 38c, 39 en 40,
eerste, tweede, vierde en zesde lid, zijn niet van toepassing op personen
die krachtens een observatiemachtiging zijn opgenomen in een psychiatrisch
ziekenhuis.
Artikel 36
1. Het bestuur van een psychiatrisch ziekenhuis draagt zorg dat aan
een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, aan de
echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede aan de naaste
(familie) betrekkingen van de patiënt, zo spoedig mogelijk na zijn
opneming schriftelijk wordt medegedeeld welke arts of andere persoon
in het ziekenhuis in het bijzonder verantwoordelijk zal zijn voor zijn
behandeling.
2. Met betrekking tot een patiënt op wie hoofdstuk II, §§ 2 of 4
toepassing heeft gevonden terwijl hij reeds in het psychiatrisch
ziekenhuis verbleef, wordt aan het eerste lid uitvoering gegeven zo
spoedig mogelijk na het verlenen van de rechterlijke machtiging.
3. Bij opneming in het ziekenhuis of op een later tijdstip kunnen aan
de patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, slechts de
voorwerpen worden ontnomen die een gevaar kunnen opleveren voor zijn
veiligheid of de goede gang van zaken in het ziekenhuis. De patiënt
kan daartoe aan zijn kleding of aan het lichaam worden onderzocht.
4. Indien de patiënt voorwerpen als bedoeld in het vorige lid worden
ontnomen, wordt hem een bewijs van ontvangst afgegeven, waarin die
voorwerpen zijn omschreven. De voorwerpen worden voor de patiënt
bewaard, voor zover dit niet in strijd is met enig wettelijk
voorschrift.
Artikel 37
1. Het bestuur van het ziekenhuis draagt ervoor zorg dat een patiënt
op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, de echtgenoot, de
wettelijke vertegenwoordiger alsmede de naaste (familie)betrekkingen
van de patiënt zo spoedig mogelijk na zijn opneming in het bezit
worden gesteld van een schriftelijk overzicht van de in het ziekenhuis
geldende huisregels alsmede van de op grond van deze wet aan de
patiënt toekomende rechten. In het overzicht, bedoeld in de vorige
volzin, is opgenomen het adres waaronder het bestuur van het
ziekenhuis bereikbaar is voor klachten als bedoeld in artikel 41,
eerste lid. Tevens wordt de patiënt schriftelijk medegedeeld dat zijn
behandelingsgegevens worden opgenomen in een voor hem aan te leggen
patiëntendossier. Artikel 36, tweede lid, is van overeenkomstige
toepassing.
2. Indien ten aanzien van een reeds in een psychiatrisch ziekenhuis
verblijvende patiënt hoofdstuk II, par. 3, toepassing heeft gevonden,
draagt het bestuur van het ziekenhuis ervoor zorg dat de betrokkene,
de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede zijn naaste
(familie)betrekkingen zo spoedig mogelijk na het geven van de last
door de burgemeester onderscheidenlijk na zijn opneming in het bezit
worden gesteld van een afschrift van de beschikking van de
burgemeester.
3. De voor de behandeling verantwoordelijke persoon draagt zorg dat de
patiënt een mondelinge toelichting terzake ontvangt.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met
betrekking tot het in het eerste lid bepaalde. Daartoe behoren in elk
geval eisen waaraan de in dat lid bedoelde huisregels en het in dat
lid bedoelde patiëntendossier ten minste moeten voldoen.
Artikel 37a
De geneesheer-directeur draagt er zorg voor dat voor een patiënt
aantekening wordt gehouden van diens geestelijke en lichamelijke toestand,
van de op hem toegepaste behandeling en de effecten ervan. De aantekening
wordt gehouden op een zodanige manier en met zodanige regelmaat dat zij
duidelijk inzicht geeft in het ziekteverloop.
Artikel 37b
1. Artikel 38 is van toepassing op patiënten op wie hoofdstuk II
toepassing heeft gevonden, die zijn opgenomen in een psychiatrisch
ziekenhuis, zijnde een verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting.
2. De artikelen 38a, 38b en 38c zijn van toepassing op patiënten op
wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, die zijn opgenomen in een
psychiatrisch ziekenhuis, niet zijnde een verpleeginrichting of
zwakzinnigeninrichting.
Artikel 38
1. De geneesheer-directeur draagt zorg dat voor een patiënt als
bedoeld in artikel 37b, eerste lid, zo spoedig mogelijk na de opneming
van een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, door de
voor de behandeling verantwoordelijke persoon, na overleg met de
patiënt, een behandelingsplan wordt opgesteld. Artikel 36, tweede lid,
is van overeenkomstige toepassing.
2. De voor de behandeling verantwoordelijke persoon pleegt voor het
opstellen van het behandelingsplan overleg met de instelling of de
psychiater die de patiënt voorafgaande aan zijn opneming behandelde of
begeleidde, alsmede met de huisarts van de patiënt. Indien de
behandelende persoon beslist dat de patiënt niet in staat kan worden
geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de
voorgestelde behandeling, pleegt hij ter zake overleg met de
wettelijke vertegenwoordiger van de patiënt of, indien deze ontbreekt,
met de persoon die daartoe door de patiënt schriftelijk is gemachtigd.
Ontbreekt ook zodanige persoon of treedt deze niet op, dan wordt
overleg gepleegd met de echtgenoot van de patiënt, tenzij deze dat
niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, met een
ouder, kind, broer of zus van de patiënt, tenzij deze persoon dat niet
wenst, een en ander voor zover dit overleg verenigbaar is met de zorg
van een goed hulpverlener.
3. Het behandelingsplan, bedoeld in het eerste lid, is erop gericht de
stoornis zo te verbeteren dat het gevaar op grond waarvan de patiënt,
zonder van de bereidheid daartoe te hebben blijk gegeven, in het
ziekenhuis moet verblijven, wordt weggenomen. Bij algemene maatregel
van bestuur worden eisen gesteld, waaraan een behandelingsplan ten
minste moet voldoen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts
ten aanzien van daarbij aangegeven categorieën van
behandelingsmiddelen of -maatregelen regels worden gegeven met
betrekking tot de wijze waarop tot toepassing daarvan moet worden
besloten.
4. Indien het in het overleg, bedoeld in het eerste en tweede lid,
niet mogelijk is overeenstemming te bereiken over het
behandelingsplan, stelt de behandelende persoon de
geneesheer-directeur hiervan in kennis.
5. Indien het overleg over het behandelingsplan niet tot
overeenstemming heeft geleid kan met betrekking tot de patiënt geen
behandeling worden toegepast. Evenmin kan een behandeling worden
toegepast indien weliswaar het overleg over het behandelingsplan tot
overeenstemming heeft geleid doch de patiënt of, in geval van
toepassing van de tweede volzin van het tweede lid, de met het oog op
overleg aangewezen persoon of personen zich daartegen verzetten met
dien verstande dat, ook al is de desbetreffende toestemming van die
persoon of die personen verkregen, de behandeling niet kan worden
toegepast, indien de patiënt zich daartegen verzet. In afwijking van
de beide voorgaande volzinnen kan niettemin het voorgestelde,
onderscheidenlijk het overeengekomen behandelingsplan worden toegepast
voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om gevaar voor de patiënt of
anderen, voortvloeiende uit de stoornis van de geestvermogens, af te
wenden. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van
behandelingsmiddelen of -maatregelen worden aangewezen, die niet mogen
worden toegepast bij een behandeling als bedoeld in de derde volzin.
6. De geneesheer-directeur geeft uiterlijk bij het begin van een
behandeling met toepassing van de derde volzin van het vijfde lid,
daarvan kennis aan de inspecteur. Hij vermeldt daarbij ten minste
welke personen verantwoordelijk zijn voor de beslissing tot een
zodanige behandeling over te gaan en de redenen die aan de beslissing
ten grondslag lagen. Indien de behandeling wordt toegepast terwijl de
patiënt zich daartegen verzet, vermeldt de geneesheer-directeur tevens
of de patiënt in staat kan worden geacht, gebruik te maken van de
regeling, vervat in de artikelen 41 en 41a. Hij geeft voorts zo
spoedig mogelijk na het begin van een zodanige behandeling daarvan
kennis aan de in het tweede lid, tweede volzin, bedoelde personen. Van
de beëindiging van een zodanige behandeling geeft hij kennis aan de
inspecteur.
7. De inspecteur stelt na beëindiging van elke behandeling met
toepassing van het vijfde lid, derde volzin, een onderzoek in of de
beslissing tot een zodanige behandeling over te gaan, zorgvuldig is
genomen en of de uitvoering van de behandeling zorgvuldig is geschied.
Artikel 38a
1. De geneesheer-directeur draagt zorg dat voor een patiënt als
bedoeld in artikel 37b, tweede lid, zo spoedig mogelijk na zijn
opneming een behandelingsplan wordt opgesteld. Het behandelingsplan is
gericht op het zodanig wegnemen van het gevaar dat de stoornis van de
geestvermogens de betrokkene doet veroorzaken, dat betrokkene niet
langer in het ziekenhuis behoeft te verblijven. Zo mogelijk geschiedt
dit door het bewerkstelligen van een verbetering van de stoornis.
Indien dit niet mogelijk is, geschiedt dit door het anderszins
wegnemen van het gevaar. Artikel 36, tweede lid, is van
overeenkomstige toepassing.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld,
waaraan een behandelingsplan moet voldoen.
3. Het behandelingsplan wordt door de voor de behandeling
verantwoordelijke persoon na overleg met de patiënt opgesteld.
4. Indien de voor de behandeling verantwoordelijke persoon beslist dat
de patiënt niet in staat kan worden geacht tot een redelijke
waardering van zijn belangen ter zake van de voorgestelde behandeling,
wordt het behandelingsplan in afwijking van het derde lid opgesteld in
overleg met de wettelijke vertegenwoordiger van de patiënt of, indien
deze ontbreekt, met de persoon die door de patiënt schriftelijk is
gemachtigd. Ontbreekt ook zodanige persoon of treedt deze niet op, dan
wordt het behandelingsplan opgesteld in overleg met de echtgenoot van
de patiënt, tenzij deze dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige
persoon ontbreekt, met een ouder, kind, broer of zus van de patiënt,
tenzij deze persoon dat niet wenst, een en ander voor zover dit
overleg verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener.
5. Voorafgaand aan het opstellen van het behandelingsplan pleegt de
voor de behandeling verantwoordelijke persoon overleg met de
instelling of de psychiater die de patiënt voorafgaande aan zijn
opneming behandelde of begeleidde, alsmede met de huisarts van de
patiënt.
Artikel 38b
Behandeling van de patiënt vindt slechts plaats:
a. voor zover deze is voorzien in het behandelingsplan
b. indien het overleg over het behandelingsplan, bedoeld in artikel
38a, derde of vierde lid, tot overeenstemming heeft geleid, en
c. indien de patiënt of - indien van toepassing - de in artikel 38a,
vierde lid, bedoelde persoon zich niet tegen behandeling verzet.
Artikel 38c
1. Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 38b,
onderdelen b en c, kan niettemin behandeling plaatsvinden:
a. voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het
gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene doet
veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden
weggenomen, of
b. voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de
stoornis van de geestvermogens betrokkene binnen de inrichting
doet veroorzaken, af te wenden.
2. Behandeling overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, vindt
plaats krachtens een schriftelijke beslissing van de behandelaar
waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt. De termijn is zo
kort mogelijk maar niet langer dan drie maanden, gerekend vanaf de dag
waarop de beslissing tot stand komt. De behandelaar doet een afschrift
van de beslissing aan de geneesheer-directeur toekomen.
3. Indien binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het
tweede lid, voortzetting van de behandeling of opnieuw een behandeling
overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a, nodig is, geschiedt dit
slechts krachtens een schriftelijke beslissing van de
geneesheer-directeur. De geneesheer-directeur geeft in zijn beslissing
aan waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt
verwacht. Op zodanige beslissingen is het tweede lid, tweede volzin
van toepassing.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van
behandelingsmiddelen of -maatregelen worden aangewezen die niet mogen
worden toegepast bij een behandeling overeenkomstig het eerste lid.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts ten aanzien van
daarbij aangegeven categorieën van behandelingsmiddelen of
-maatregelen regels worden gegeven met betrekking tot de wijze waarop
tot toepassing daarvan moet worden besloten.
5. De geneesheer-directeur geeft, uiterlijk bij het begin van een
behandeling overeenkomstig het eerste of het derde lid, daarvan kennis
aan de inspecteur. Hij vermeldt daarbij in ieder geval door welke
persoon de beslissing daartoe is genomen en zendt een afschrift mee
van de beslissing bedoeld in het tweede of derde lid. Indien de
behandeling plaatsvindt in een situatie waarin het de patiënt is die
zich verzet, vermeldt de geneesheer-directeur tevens of deze in staat
kan worden geacht gebruik te maken van de regeling, vervat in de
artikelen 41 en 41a. Van de beëindiging van een behandeling
overeenkomstig het eerste of het derde lid, geeft hij kennis aan de
inspecteur.
6. De geneesheer-directeur geeft van een behandeling overeenkomstig
het eerste lid, onderscheidenlijk van de voortzetting van de
behandeling overeenkomstig het derde lid, voorts - indien van
toepassing - zo spoedig mogelijk kennis aan de in artikel 38a, vierde
lid, bedoelde persoon.
7. De inspecteur stelt na beëindiging van elke behandeling
overeenkomstig dit artikel, doch in ieder geval na afloop van de
termijn bedoeld in het tweede lid, een onderzoek in of de beslissing
daartoe zorgvuldig is genomen en of de uitvoering van de behandeling
zorgvuldig is geschied.
Artikel 38d
1. Ten aanzien van een patiënt die zich met een verklaring als bedoeld
in artikel 34p heeft verbonden wordt voor in de verklaring voorziene
duur in het behandelingsplan de in de verklaring voorziene behandeling
opgenomen.
2. Onverminderd artikel 38, vijfde lid, derde volzin, kan met
betrekking tot een patiënt die zich met een verklaring als bedoeld in
artikel 34p heeft verbonden, de in de verklaring voorziene behandeling
worden toegepast, ook indien de patiënt zich daartegen verzet.
3. Artikel 34n, vierde lid, is van toepassing.
Artikel 39
1. Met betrekking tot een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft
gevonden, kunnen, anders dan ter uitvoering van een behandelingsplan
met inachtneming van artikel 38, 38b of 38c, geen middelen of
maatregelen worden toegepast dan ter overbrugging van tijdelijke
noodsituaties welke door de patiënt in het ziekenhuis als gevolg van
de stoornis van de geestvermogens worden veroorzaakt.
2. De middelen en maatregelen die kunnen worden toegepast in gevallen
als bedoeld in het eerste lid, worden bij algemene maatregel van
bestuur aangewezen. Daarbij worden termijnen aangegeven, gedurende
welke ten hoogste de onderscheidene middelen en maatregelen met
betrekking tot een bepaalde patiënt mogen worden toegepast.
3. De geneesheer-directeur geeft zo spoedig mogelijk na het begin van
de toepassing van een middel of maatregel als bedoeld in de vorige
leden daarvan kennis aan de echtgenoot, de wettelijke
vertegenwoordiger of, ingeval deze ontbreken, de naaste
(familie)betrekkingen, en in ieder geval aan de inspecteur. Van de
beëindiging van een middel of maatregel geeft hij zo spoedig mogelijk
kennis aan de inspecteur. De kennisgeving geschiedt op een daartoe
door Onze Minister voorgeschreven formulier.
Artikel 39a
De kennisgeving van de geneesheer-directeur aan de inspecteur bedoeld in
de artikelen 38, zesde lid, 38c, vijfde lid, en 39, derde lid, geschiedt
op een daartoe door Onze Minister voorgeschreven formulier.
Artikel 40
1. De poststukken, gericht aan of afkomstig van een patiënt op wie
hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, kunnen in aanwezigheid van de
patiënt worden onderworpen aan een controle op meegezonden voorwerpen.
2. Tenzij de bezoeker een advocaat is die als raadsman van de patiënt
optreedt, dan wel een justitiële autoriteit, de hoofdinspecteur of de
inspecteur, kunnen beperkingen in het recht op het ontvangen van
bezoek overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels worden opgelegd,
doch slechts:
a. indien van het bezoek ernstige nadelige gevolgen moeten worden
gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, voor zover
dit telkenmale uit een uitdrukkelijke verklaring van de voor zijn
behandeling verantwoordelijke persoon blijkt, dan wel
b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het
ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter
voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
3. Beperkingen in het recht op bewegingsvrijheid in en rond het
ziekenhuis overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels kunnen,
anders dan als middel of maatregel, aangegeven bij algemene maatregel
van bestuur krachtens artikel 39, tweede lid, worden opgelegd:
a. indien naar het oordeel van de voor de behandeling
verantwoordelijke persoon van de uitoefening van het recht op de
bewegingsvrijheid ernstige nadelige gevolgen moeten worden
gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt,
b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het
ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter
voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is, dan wel
c. in geval van een patiënt ten aanzien van wie een
observatiemachtiging is verleend, indien dit noodzakelijk is om
het onderzoek, bedoeld in artikel 14h, tweede lid, te kunnen
uitvoeren.
4. Beperkingen in het recht op vrij telefoonverkeer overeenkomstig de
daarvoor geldende huisregels kunnen, tenzij het betreft verkeer met
een advocaat die als raadsman van de patiënt optreedt, dan wel een
justitiële autoriteit, de hoofdinspecteur of de inspecteur, worden
opgelegd:
a. indien naar het oordeel van de voor de behandeling
verantwoordelijke persoon van de uitoefening van het recht op
vrij telefoonverkeer ernstige nadelige gevolgen moeten worden
gevreesd voor de gezondheidstoestand van de patiënt, dan wel
b. indien dit ter voorkoming van verstoring van de orde in het
ziekenhuis, zoals die in de huisregels is beschreven, of ter
voorkoming van strafbare feiten noodzakelijk is.
5. Van de oplegging van beperkingen overeenkomstig het tweede, derde
of vierde lid wordt onverwijld mededeling gedaan aan de
geneesheer-directeur.
6. Ten aanzien van beslissingen als bedoeld in het tweede tot en met
het vierde lid kan toepassing van artikel 4:8 van de Algemene wet
bestuursrecht achterwege worden gelaten indien de patiënt op grond van
de stoornis van zijn geestvermogens niet in staat is zijn wil te
bepalen met betrekking tot de voorgenomen beslissing. In dat geval
wordt zo mogelijk de in artikel 38, tweede lid, of 38a, vierde lid,
bedoelde persoon gehoord.
Artikel 40a
De patiënt ten aanzien van wie een beslissing wordt genomen waartegen op
grond van artikel 41, eerste lid, een klacht kan worden ingediend, wordt
door de zorg van de geneesheer-directeur schriftelijk geïnformeerd over de
gronden waarop de beslissing berust, over de mogelijkheid de
patiëntenvertrouwenspersoon in te schakelen en over de mogelijkheid
gebruik te maken van de artikelen 41 tot en met 41b.
Artikel 41
1. De patiënt, elke andere in het ziekenhuis verblijvende patiënt en
ieder der in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen kan tegen een
beslissing als bedoeld in artikel 38, tweede lid, tweede volzin, en
vijfde lid, derde volzin, artikel 38a, vierde lid, artikel 38c, tweede
en derde lid en de artikelen 39 en 40, alsmede tegen een beslissing
over niet-toepassing van het overeengekomen behandelingsplan een
schriftelijke klacht indienen bij het bestuur van het psychiatrisch
ziekenhuis.
2. Het bestuur van een ziekenhuis belast een commissie met de
behandeling van en de beslissing op klachten als bedoeld in het eerste
lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven met
betrekking tot de samenstelling van de commissies en met betrekking
tot de wijze waarop klachten worden behandeld.
3. Het adres waar een klacht moet worden ingediend, wordt door de zorg
van de geneesheer-directeur door bevestiging van een schriftelijke
mededeling dienaangaande op de daarvoor in aanmerking komende plaatsen
in het ziekenhuis bekendgemaakt.
4. De commissie kan de beslissing waartegen de klacht is gericht,
schorsen.
5. Een klacht kan buiten behandeling worden gelaten, indien een
gelijke klacht nog in behandeling is.
6. De commissie geeft binnen twee weken na ontvangst van de klacht of,
indien het betreft een klacht tegen een beslissing die ten tijde van
de indiening geen gevolg meer heeft of waaraan in de tijd dat de
klacht bij de commissie aanhangig is het gevolg is komen te vervallen,
binnen vier weken na ontvangst van de klacht, van zijn met redenen
omklede beslissing op de klacht of van het niet in behandeling nemen
daarvan op grond van het bepaalde in het vijfde lid, kennis aan de
klager, de betrokken patiënt, de behandelende persoon, de
geneesheer-directeur, het bestuur en de inspecteur.
7. De beslissing van de commissie strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van de commissie,
b. niet-ontvankelijkverklaring van de klacht,
c. ongegrondverklaring van de klacht, of
d. gegrondverklaring van de klacht.
8. Indien de commissie de klacht gegrond verklaart, vernietigt zij de
bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk. Gehele of gedeeltelijke
vernietiging brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van de
beslissing of het vernietigde gedeelte van de beslissing mee.
9. Indien de commissie de klacht gegrond verklaart, kan zij de voor de
behandeling verantwoordelijke persoon opdragen een nieuwe beslissing
te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van
haar beslissing.
10. De commissie kan de voor de behandeling verantwoordelijke persoon
een termijn stellen voor het nemen van een nieuwe beslissing of het
verrichten van een andere handeling.
Artikel 41a
1. Indien de commissie niet tijdig een beslissing heeft genomen of
indien de beslissing van de commissie niet inhoudt dat de klacht
gegrond is, kan de klager de inspecteur schriftelijk vragen om een
verzoekschrift bij de rechter in te dienen ter verkrijging van de
beslissing over de klacht. Bevoegd is de rechtbank van het
arrondissement waarin het betrokken psychiatrisch ziekenhuis is
gelegen. Artikel 7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. De
termijn voor het indienen van een verzoek bedraagt zes weken, ingaande
op de dag na die waarop de commissie uiterlijk had moeten beslissen
dan wel ingaande op de dag waarop de beslissing van de commissie aan
de klager bekend is gemaakt. De klager voegt bij het verzoek een
afschrift van de klacht en een afschrift van de beslissing op de
klacht.
2. De inspecteur behoeft geen gevolg te geven aan het verzoek, indien
hij de klacht kennelijk niet ontvankelijk acht. Van een
niet-ontvankelijk-verklaring doet hij binnen twee weken na de dag
waarop hij het verzoek heeft ontvangen, mededeling aan de klager, de
patiënt, indien hij niet de klager is, de raadsman van de klager, de
voor de behandeling verantwoordelijke persoon, de
geneesheer-directeur, het bestuur en de commissie. In andere gevallen
dient hij binnen twee weken na de dag waarop hij het verzoek heeft
ontvangen, een verzoekschrift bij de rechter in, waarin de beslissing
over de klacht wordt gevraagd.
3. Indien de klager niet de patiënt is, hoort de inspecteur de patiënt
om vast te stellen of deze bedenkingen heeft tegen de indiening van
een verzoekschrift ter verkrijging van de beslissing van de rechter
over de klacht. De inspecteur kan slechts om gewichtige redenen
besluiten om aan het verzoek gevolg te geven indien de patiënt
hiertegen bedenkingen heeft.
4. De inspecteur geeft in zijn verzoekschrift met redenen omkleed
blijk van zijn zienswijze. Hij voegt bij zijn verzoekschrift een
afschrift van de klacht en een afschrift van de beslissing op de
klacht.
5. Indien de klager de patiënt is, kan hij, onverminderd de eerste
volzin van het eerste lid, in de gevallen bedoeld in die volzin, zelf
een verzoekschrift bij de rechter indienen ter verkrijging van de
beslissing over de klacht. Het eerste lid, tweede tot en met vijfde
volzin, is van overeenkomstige toepassing.
6. Artikel 8, met uitzondering van het derde lid, is met betrekking
tot de behandeling van een verzoekschrift van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat de rechter in elk geval hoort de
klager, de patiënt, indien deze niet de klager is en deze bereid is
zich te doen horen, en de voor de behandeling verantwoordelijke
persoon. De overige personen, bedoeld in artikel 8, vierde lid, worden
slechts zo nodig gehoord. Indien niet blijkt dat de klager reeds een
raadsman heeft, kan uitsluitend de rechter aan het bureau
rechtsbijstandvoorziening last geven tot toevoeging van een raadsman.
7. De rechter kan de beslissing waartegen de klacht is gericht,
schorsen.
8. Indien de rechter de klacht kennelijk ongegrond acht, kan hij
zonder behandeling ter terechtzitting onmiddellijk op het
verzoekschrift beschikken.
9. De rechter beslist binnen vier weken na indiening van het
verzoekschrift. Tegen de beslissing van de rechter staat geen hoger
beroep open.
10. De beslissing strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van de rechtbank,
b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek of de klacht,
c. ongegrondverklaring van de klacht, of
d. gegrondverklaring van de klacht.
11. Indien de rechtbank de klacht gegrond verklaart, vernietigt zij de
bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk. Gehele of gedeeltelijke
vernietiging van de beslissing brengt vernietiging van de
rechtsgevolgen van de beslissing of het vernietigde gedeelte van de
beslissing mee.
12. Indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, kan zij de voor
de behandeling verantwoordelijke persoon opdragen een nieuwe
beslissing te nemen of een andere handeling te verrichten met
inachtneming van haar uitspraak.
13. De rechtbank kan de voor de behandeling verantwoordelijke persoon
een termijn stellen voor het nemen van een nieuwe beslissing of het
verrichten van een andere handeling.
14. De rechtbank kan bepalen dat, indien of zolang de voor de
behandeling verantwoordelijke persoon niet voldoet aan de beslissing
van de rechter, de rechtspersoon die het psychiatrisch ziekenhuis in
stand houdt, aan de patiënt op wie de klacht betrekking heeft een in
de beslissing vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a tot
en met 611i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van
overeenkomstige toepassing.
15. De griffier zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de
beslissing aan de klager, de patiënt, indien hij niet de klager is, de
raadsman van de klager, de voor de behandeling verantwoordelijke
persoon, de geneesheer-directeur, het bestuur, de commissie en de
inspecteur.
Artikel 41b
1. Indien de klager de patiënt is, kan de inspecteur of de klager bij
een verzoekschrift als bedoeld in artikel 41a, eerste lid,
onderscheidenlijk vijfde lid, verzoeken de klager een schadevergoeding
toe te kennen ten laste van de rechtspersoon die het betrokken
psychiatrisch ziekenhuis in stand houdt, op de grond dat de beslissing
waartegen de klacht is gericht, onrechtmatig is. De rechter kan op dit
verzoek afzonderlijk beslissen.
2. Op een verzoek als bedoeld in het eerste lid is artikel 41a,
negende lid, niet van toepassing.
Artikel 42
De inspecteur, bevindend dat een patiënt die zich tegen de toepassing van
een behandeling verzet, niet in staat kan worden geacht gebruik te maken
van de regeling, vervat in de artikelen 41 en 41a, kan een verzoekschrift
indienen ter verkrijging van de beslissing van de rechter over de
beslissing ter zake van de noodzaak de behandeling waartegen de patiënt
zich verzet, toe te passen. Artikel 41a, eerste lid, tweede en derde
volzin, is van overeenkomstige toepassing. De inspecteur dient zo spoedig
mogelijk een verzoekschrift bij de rechter in. Artikel 41a, vierde lid,
eerste volzin, zesde lid, eerste en tweede volzin, negende tot en met
vijftiende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 43
1. De patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, kan,
onverminderd zijn recht om zelf een overplaatsing te bewerkstelligen,
aan de geneesheer-directeur mondeling of schriftelijk overplaatsing
verzoeken naar een al dan niet door hem met name genoemd ander
ziekenhuis.
2. Indien de geneesheer-directeur van oordeel is dat het in het belang
van de patiënt is aan het verzoek gevolg te geven, neemt hij terzake
de nodige stappen.
3. Indien de geneesheer-directeur meent aan het verzoek niet te kunnen
voldoen, stelt hij schriftelijk de patiënt daarvan in kennis, onder
mededeling van de redenen waarom hij meent aan het verzoek geen gevolg
te kunnen geven. Hij zendt een afschrift van zijn beslissing aan de
inspecteur.
4. De inspecteur hoort zo nodig de patiënt. Indien de inspecteur
overplaatsing gewenst voorkomt, treft hij de nodige maatregelen om
opneming in een ander ziekenhuis te bewerkstelligen. De
geneesheer-directeur draagt op aanwijzing van de inspecteur zorg voor
overbrenging van de patiënt naar het andere ziekenhuis.
Artikel 44
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aanvullende regels worden
gegeven ter waarborging van de rechten van de personen op wie
hoofdstuk II toepassing heeft gevonden.
2. Een algemene maatregel van bestuur op grond van het eerste lid of
op grond van artikel 37, vierde lid, 38, derde lid, tweede volzin,
38a, tweede lid, 38c, vierde lid, 39, tweede lid, of 41, tweede lid,
wordt vastgesteld op de voordracht van Onze Minister in
overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
Hoofdstuk IV. Verlof en ontslag
Artikel 45
1. Indien de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende
gevaarlijkheid van een met toepassing van hoofdstuk II in een
psychiatrisch ziekenhuis niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of
verpleeginrichting, opgenomen patiënt zover is verminderd dat het
verantwoord is hem tijdelijk in de maatschappij te doen terugkeren,
geeft de geneesheer-directeur hem, voor zover dit in het belang van de
patiënt gewenst is, verlof het psychiatrisch ziekenhuis niet zijnde
een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting, voor een daarbij aan
te geven periode te verlaten. Zo mogelijk en nodig wordt tevoren
overleg gepleegd met de in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen,
met degene door wie de patiënt voorafgaande aan zijn opneming in een
ziekenhuis werd verzorgd, alsmede met de instelling of psychiater, die
betrokkene voorafgaande aan zijn opneming behandelde of begeleidde, en
de huisarts van betrokkene.
2. Verlof voor een aaneengesloten periode van meer dan 60 uren kan per
kalenderjaar ten hoogste twee maal worden gegeven en wel telkens voor
ten hoogste twee weken. Indien overwogen wordt het verlof langer dan
60 uren te doen duren, wordt overleg gepleegd met de inspecteur in
wiens ambtsgebied het psychiatrisch ziekenhuis is gelegen.
3. Aan het verlof kunnen voorwaarden betreffende de behandeling of het
gedrag van de patiënt, voorzover dit gedrag het gevaar voortvloeiend
uit de stoornis van de geestvermogens, beïnvloedt, worden verbonden.
De voorwaarden mogen de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging
dan wel de staatkundige vrijheid niet beperken. De
geneesheer-directeur verleent slechts verlof indien de patiënt zich
bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden of
redelijkerwijs is aan te nemen dat betrokkene de voorwaarden zal
naleven.
4. Tot de voorwaarden, bedoeld in het derde lid, kan de opdracht
behoren dat de betrokkene zich stelt onder toezicht van een daarbij
aangewezen instelling of natuurlijke persoon, die hem bij de naleving
van de andere voorwaarden hulp en steun verleent.
5. Onze Minister stelt een lijst samen van instellingen die aangewezen
kunnen worden voor het uitoefenen van toezicht, als in het vierde lid
bedoeld.
6. De geneesheer-directeur verschaft aan de patiënt bij het verlenen
van verlof een schriftelijke verklaring, inhoudende dat aan hem verlof
is verleend.
Artikel 46
1. De geneesheer-directeur trekt het in artikel 45 bedoelde verlof in,
wanneer de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende
gevaarlijkheid van betrokkene dit noodzakelijk maakt en wanneer het
gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een
psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Het verlof kan door de
geneesheer-directeur worden ingetrokken wanneer de patiënt de gestelde
voorwaarden niet nakomt of op verzoek van de patiënt. De
geneesheer-directeur stelt zich op de hoogte van de actuele
geestelijke gezondheidstoestand van de patiënt. De
geneesheer-directeur stelt de patiënt uiterlijk vier dagen na de
intrekking van het verlof schriftelijk in kennis van zijn beslissing,
onder mededeling van de redenen die tot de intrekking hebben geleid.
2. Met betrekking tot het besluit van de geneesheer-directeur tot
intrekking van het verlof staat voor betrokkene en voor ieder der in
artikel 4, eerste lid, bedoelde personen de mogelijkheid open de
officier van justitie te verzoeken de beslissing van de rechter te
verzoeken overeenkomstig artikel 14e, derde en vierde lid.
Artikel 46a
De geneesheer-directeur geeft een met toepassing van hoofdstuk II in een
zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting opgenomen patiënt verlof voor
zover en voor zolang het verantwoord is hem buiten de inrichting te laten
verblijven.
Artikel 47
1. Indien de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende
gevaarlijkheid van een met toepassing van hoofdstuk II in een
psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënt zover is verminderd dat
het verlenen van ontslag uit het psychiatrisch ziekenhuis onder
daaraan te verbinden voorwaarden verantwoord is, verleent de
geneesheer-directeur hem, voor zover dit in het belang van de patiënt
gewenst is, voorwaardelijk ontslag.
2. Artikel 45, eerste lid, laatste volzin, derde lid, en vierde,
vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. De
geneesheer-directeur stelt tevoren de echtgenoot, de wettelijke
vertegenwoordiger alsmede de naaste (familie) betrekkingen van de
patiënt op de hoogte van het voorgenomen voorwaardelijk ontslag.
3. Met betrekking tot intrekking van het voorwaardelijk ontslag is
artikel 46 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 48
1. Tenzij voortzetting van het verblijf in het psychiatrisch
ziekenhuis als vrijwillig patiënt gewenst is en betrokkene blijk geeft
van de nodige bereidheid daartoe, verleent de geneesheer-directeur een
patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, ontslag uit het
ziekenhuis zodra zich één van de volgende omstandigheden voordoet:
a. de betrokkene niet of niet langer in zijn geestvermogens
gestoord of gevaarlijk is dan wel het gevaar door tussenkomst van
personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan
worden afgewend;
b. de geldigheidsduur van een der in hoofdstuk II, paragrafen 1
tot en met 4, bedoelde rechterlijke machtigingen is verstreken,
tenzij voor het einde van de termijn een verzoek is gedaan tot
het verlenen van een aansluitende rechterlijke machtiging; in dat
geval verleent de geneesheer-directeur ontslag
1°. zodra op het verzoek is beschikt en de beschikking niet
strekt tot voortgezet verblijf;
2°. zodra de termijn voor het geven van de beschikking is
verstreken;
c. door de officier geen verzoek wordt gedaan of door de rechter
afwijzend wordt beschikt ter zake van een machtiging tot
voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van een met
toepassing van artikel 20 in het ziekenhuis verblijvend persoon
dan wel - indien binnen de daarvoor gestelde termijn geen
beschikking is gegeven - zodra de termijn voor het geven van de
beschikking is verstreken; of
d. door de rechter ontslag na toepassing van artikel 49 wordt
bevolen.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder b, ten
tweede, en onder c, verleent de geneesheer-directeur hangende het
onderzoek van de rechter geen ontslag, indien de rechter de
beschikking niet binnen de gestelde termijn heeft gegeven ten gevolge
van het horen van een deskundige op verzoek van de betrokken patiënt.
3. Artikel 45, eerste lid, laatste volzin, tweede lid, laatste volzin
en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. De
geneesheer-directeur stelt tevoren de echtgenoot, de wettelijke
vertegenwoordiger alsmede de naaste (familie)betrekkingen van de
patiënt op de hoogte van het voorgenomen ontslag.
Artikel 49
1. Een met toepassing van hoofdstuk II, §§ 1 tot en met 4, in een
psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënt, ieder der in artikel 4,
eerste lid, bedoelde personen alsmede de inspecteur en de officier van
justitie, in wier ambtsgebied het psychiatrisch ziekenhuis is gelegen,
kan aan de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis het
voorwaardelijk ontslag of het ontslag van de patiënt uit het
ziekenhuis verzoeken.
2. De geneesheer-directeur beslist op het verzoek met inachtneming van
artikel 47, onderscheidenlijk artikel 48. De beslissing wordt aan de
inspecteur medegedeeld. Voor de toepassing van het derde en het tiende
lid wordt met een afwijzende beslissing van de geneesheer-directeur
gelijk gesteld het niet beslissen binnen twee weken na ontvangst van
het verzoek.
3. In geval van een afwijzende beslissing kan degene die de beslissing
heeft verkregen, zo deze niet is de officier van justitie, de officier
van justitie verzoeken de beslissing van de rechter te verzoeken. Het
verzoek aan de officier van justitie wordt schriftelijk gedaan; bij
het verzoek wordt gevoegd afschrift van het oorspronkelijk verzoek
alsmede van de beslissing van de geneesheer-directeur.
4. De inspecteur geeft desgevraagd of eigener beweging aan de officier
van justitie schriftelijk zijn oordeel over het ontslagverzoek.
5. Onverminderd het bepaalde in het zesde lid verzoekt de officier van
justitie na ontvangst van het in het derde lid bedoelde verzoek met de
bijbehorende stukken zo spoedig mogelijk de beslissing van de rechter.
Aan de verzoeker wordt schriftelijk medegedeeld of het in de eerste
volzin bedoelde verzoek door de officier van justitie is ingesteld.
6. De officier van justitie behoeft geen gevolg te geven aan het in
het derde lid bedoelde verzoek indien hij de verzoeker kennelijk niet
ontvankelijk acht dan wel indien tijdens de vier maanden, voorafgaande
aan het verzoek, reeds een verzoek door hem is ingediend bij de
rechter en uit het nieuwe verzoek aan de officier van justitie niet
blijkt van nieuwe feiten.
7. Indien het verzoek aan de officier van justitie, bedoeld in het
derde lid, afkomstig is van een ander dan de betrokken patiënt, hoort
de officier van justitie de patiënt. Indien de patiënt bezwaar heeft
tegen het uitlokken van een rechterlijke uitspraak over zijn ontslag
uit het ziekenhuis, behoeft de officier van justitie evenmin gevolg te
geven aan het verzoek.
8. Een door de officier van justitie ingesteld verzoek om de
beslissing van de rechter als bedoeld in het derde lid vervalt wanneer
met betrekking tot dezelfde patiënt door de officier van justitie een
verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf
wordt gedaan.
9. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat
het verzoek, indien dit afkomstig is van de patiënt, wordt behandeld
door de meervoudige kamer van de rechtbank. Artikel 9, eerste lid,
tweede volzin, en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. De
griffier zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de beschikking
aan de verzoeker, de patiënt, zo deze niet is de verzoeker, de
geneesheer-directeur en aan de inspecteur.
10. Indien een beschikking tot ontslag onder voorwaarden wordt
genomen, is artikel 45, eerste lid, tweede volzin, derde, vierde en
vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
11. In geval van een afwijzende beslissing op een door de officier van
justitie gedaan verzoek als bedoeld in het eerste lid, kan de officier
van justitie bij de rechter een verzoek doen tot het bevelen van
ontslag onder voorwaarden dan wel ontslag. Het negende en tiende lid
zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 50
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de
voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van
Justitie, kunnen nadere regels worden gegeven met betrekking tot het in
dit hoofdstuk bepaalde.
Hoofdstuk V. Patiënten voor wie de Minister van Justitie
medeverantwoordelijkheid draagt
Artikel 51
1. De artikelen 10, tweede lid, 15 tot en met 18, 36 tot en met 50 en
56 tot en met 58 zijn, onverminderd het bepaalde in het tweede lid,
van overeenkomstige toepassing met betrekking tot personen die op
grond van een uitspraak van de strafrechter als bedoeld in artikel 37,
eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch
ziekenhuis verblijven.
2. Met betrekking tot degenen die op grond van deze wet in een
psychiatrisch ziekenhuis verblijven, zijn, indien zij tevens ter
beschikking zijn gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege,
de artikelen 47, 48 en 49 niet van toepassing en wordt artikel 45 met
dien verstande toegepast dat verlof door de geneesheer-directeur
slechts wordt verleend in overeenstemming met Onze Minister van
Justitie. Met het oog op de tenuitvoerlegging van het bevel tot
verpleging van overheidswege kan de geneesheer-directeur het verblijf
in het psychiatrisch ziekenhuis, bedoeld in dit lid en het eerste lid,
na overleg met Onze Minister van Justitie, beëindigen. Het voorgaande
is van overeenkomstige toepassing op degenen die op grond van deze wet
en tevens met toepassing van artikel 15, vijfde lid, van de
Penitentiaire beginselenwet in een psychiatrisch ziekenhuis
verblijven.
3. De artikelen 36 tot en met 41b, 44, 56, 57 en 58 zijn van
overeenkomstige toepassing met betrekking tot personen die ter
beschikking zijn gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege en
met betrekking tot personen aan wie de maatregel van plaatsing in een
inrichting voor jeugdigen is opgelegd, indien die verpleging dan wel
de tenuitvoerlegging van die maatregel plaatsvindt in een
psychiatrisch ziekenhuis, niet zijnde een justitiële inrichting voor
verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in artikel 90,
quinquies, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 52
Voor de uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde, voor zover
van toepassing op personen ten aanzien van wie krachtens enige wettelijke
bepaling Onze Minister van Justitie medeverantwoordelijkheid draagt,
handelt Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
Hoofdstuk VI. Administratieve voorschriften
§ 1. Bescheiden voor opneming en verblijf
Artikel 53
1. Door een psychiatrisch ziekenhuis worden personen door wie of ten
aanzien van wie in de zin van hoofdstuk II geen blijk wordt gegeven
van de nodige bereidheid tot opneming of verblijf, slechts opgenomen
tegen overlegging van één der in het tweede lid bedoelde bescheiden,
dat op die personen betrekking heeft.
2. De in het eerste lid bedoelde bescheiden zijn:
a. een afschrift van een rechterlijke beschikking, houdende een
machtiging als bedoeld in hoofdstuk II, §§ 1, 1b, 4 of 4a;
b. een afschrift van een beschikking van de burgemeester of de
rechter als bedoeld in hoofdstuk II, § 3;
c. een afschrift van een beslissing van de geneesheer-directeur
en een afschrift van de rechterlijke beschikking, houdende een
voorwaardelijke machtiging;
d. een uittreksel uit een uitspraak van de strafrechter als
bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht, voor zover die uitspraak betrekking heeft op de
opneming;
e. een uittreksel uit een rechterlijke uitspraak, waarbij met
toepassing van artikel 37b of artikel 38c van het Wetboek van
Strafrecht bevel wordt gegeven tot verpleging van overheidswege
van een ter beschikking gestelde, voor zover die beslissing
betrekking heeft op de terbeschikkingstelling en dit bevel;
f. een afschrift van een last tot plaatsing in een inrichting
voor verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in
artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht;
g. een afschrift van een tot opneming strekkende beschikking op
grond van het bij en krachtens de Penitentiaire beginselenwet
bepaalde;
h. een uittreksel uit een rechtelijke uitspraak, waarbij met
toepassing van artikel 77h van het Wetboek van Strafrecht
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt bevolen, voor
zover die uitspraak betrekking heeft op deze maatregel;
i. een afschrift van een tot opneming voor onderzoek of
observatie strekkende beschikking op grond van enige daartoe de
mogelijkheid openende wettelijke bepaling.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid ten aanzien van een
persoon door wie niet blijk wordt gegeven van de nodige bereidheid, is
bij opneming en verblijf van een persoon in een zwakzinnigeninrichting
of verpleeginrichting overlegging van de bescheiden, bedoeld in het
tweede lid, vereist, indien door die persoon blijk wordt gegeven van
verzet tegen opneming en verblijf.
Artikel 54
1. Indien door of ten aanzien van een in een ziekenhuis, al dan niet
zijnde een psychiatrisch ziekenhuis, op grond van één der in artikel
53, tweede lid, bedoelde beslissingen opgenomen persoon na verloop van
de geldigheidsduur daarvan in de zin van hoofdstuk II geen blijk wordt
gegeven van de bereidheid tot voortzetting van het verblijf, dan wel
indien door of ten aanzien van een niet op grond van één der bedoelde
beslissingen opgenomen persoon in de zin van hoofdstuk II blijk wordt
gegeven van de wil tot beëindiging van het verblijf, wordt het
verblijf door het ziekenhuis slechts voortgezet tegen overlegging van
één der in het tweede lid bedoelde bescheiden, dat op die persoon
betrekking heeft. In afwijking van het bepaalde in de voorgaande
volzin betreffende het blijk geven van de bereidheid door de opgenomen
persoon, dient in het geval dat een machtiging is verleend op grond
van artikel 3, na verloop van de geldigheidsduur van die machtiging
aan de in de eerste volzin gestelde voorwaarde te worden voldaan,
indien door de opgenomen persoon blijk wordt gegeven aan verzet tegen
voortzetting van het verblijf.
2. De in het eerste lid bedoelde bescheiden zijn:
a. een afschrift van een rechterlijke beschikking, houdende een
machtiging als bedoeld in hoofdstuk II, paragrafen 1, 2, 3 of 4;
b. een mededeling van de officier van justitie ingevolge artikel
16, derde lid, juncto artikel 6, derde lid, dat door hem een
verzoek is gedaan tot het verkrijgen van een machtiging tot
voortgezet verblijf;
c. een afschrift van een beschikking van de strafrechter tot
verlenging van de terbeschikkingstelling op grond van artikel 38d
van het Wetboek van Strafrecht;
d. een afschrift van een tot verlenging van het verblijf
strekkende beslissing op grond van enige daartoe de mogelijkheid
opende wettelijke bepaling.
Artikel 55
1. Bij overplaatsing naar een ander ziekenhuis, al dan niet zijnde een
psychiatrisch ziekenhuis, geschiedt de opneming daarin onder
overlegging van een afschrift van een beslissing als bedoeld in de
artikelen 53 en 54, op dat tijdstip van kracht voor de betrokken
patiënt.
2. De geneesheer-directeur van het ziekenhuis, al dan niet zijnde een
psychiatrisch ziekenhuis, waarin de patiënt na overplaatsing is
opgenomen, geeft van de overplaatsing zo spoedig mogelijk kennis aan
de griffier van de rechtbank of het gerechtshof dan wel aan de
burgemeester die de in het eerste lid bedoelde beslissing heeft
genomen.
3. De griffier geeft van de overplaatsing van de patiënt - onder
vermelding van het ziekenhuis waar betrokkene is opgenomen - kennis
aan de personen en instellingen, die op grond van de artikelen 9,
tweede lid, onder e, en 12, eerste en tweede lid, door hem zijn in
kennis gesteld van de in het eerste lid bedoelde beslissing, alsmede
aan de inspecteur en aan de officier van justitie, in wier ambtsgebied
het ziekenhuis is gelegen, indien de overplaatsing geschiedde naar een
ziekenhuis in een ander ambtsgebied.
4. De burgemeester die de in het eerste lid bedoelde beslissing heeft
genomen, geeft van de overplaatsing van de patiënt - onder vermelding
van het ziekenhuis waar betrokkene is opgenomen - kennis aan de
personen die door hem op grond van de artikelen 25 en 26 zijn in
kennis gesteld van de in het eerste lid bedoelde beslissing of van een
andere overplaatsing, alsmede aan de inspecteur en de officier van
justitie, in wier ambtsgebied het ziekenhuis is gelegen, indien de
overplaatsing geschiedde naar een ziekenhuis in een ander ambtsgebied.
5. Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing met
betrekking tot patiënten die zijn opgenomen onder overlegging van een
afschrift van een beslissing als bedoeld in artikel 53, tweede lid,
onder d, e, f en g, of artikel 54, tweede lid, onder c.
§ 2. Vastlegging van gegevens
Artikel 56
1. De geneesheer-directeur draagt zorg dat in het patiëntendossier van
een persoon die met toepassing van hoofdstuk II §§ 1 tot en met 4 in
een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, aantekening wordt gehouden
van:
a. het op grond van artikel 38 of artikel 38a opgestelde
behandelingsplan;
b. de voortgang per maand in de uitvoering van dit plan;
c. de medewerking van betrokkene aan de uitvoering van dit plan;
d. indien over een behandelingsplan geen overeenstemming is
bereikt, de reden daarvoor alsmede het daartoe door de voor de
behandeling verantwoordelijke persoon gedane voorstel of de
daartoe gedane voorstellen;
e. indien artikel 38, vijfde lid, derde volzin, of artikel 38c,
eerste lid toepassing heeft gevonden, de behandeling die is
toegepast, en de redenen die hiertoe hebben geleid;
f. de toepassing van artikel 39 ten aanzien van betrokkene en de
redenen die hiertoe hebben geleid.
2. De geneesheer-directeur draagt voorts zorg dat in het
patiëntendossier aantekening wordt gehouden van:
a. andere beslissingen als bedoeld in de hoofdstukken III en IV
en de gronden waarop deze beslissingen zijn genomen;
b. de ontvangen afschriften van rechterlijke beslissingen en
uittreksels daaruit alsmede de afschriften van beschikkingen van
de burgemeester als bedoeld in hoofdstuk II, § 3;
c. ontvangen of afgegeven geneeskundige verklaringen als bedoeld
in de artikelen 5, eerste lid, 16, eerste lid, 20, zevende lid,
en 33, derde lid.
3. De in het tweede lid, onder b, bedoelde afschriften en uittreksels,
alsmede afschriften van de in het tweede lid, onder c, bedoelde
verklaringen worden bij het desbetreffende patiëntendossier bewaard
gedurende ten minste vijf jaren na de dagtekening van de beschikking,
doch ten hoogste tot na verloop van vijf jaren na het einde van het
verblijf van de betrokkene in het ziekenhuis, en vervolgens
vernietigd. Bij het desbetreffende patiëntendossier wordt voorts een
afschrift bewaard van het bewijs van ontvangst dat aan de patiënt
overeenkomstig artikel 20, zesde lid, 36, vierde lid en 66, vierde
lid, is afgegeven.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer regels gegeven met
betrekking tot de termijn gedurende welke de in het dossier opgenomen
gegevens worden bewaard en met betrekking tot de overdracht van het
dossier aan derden.
5. Het bijhouden van het patiëntendossier geschiedt met het oog op de
kwaliteit van de individuele hulpverlening en op de rechtspositie van
de patiënt en zijn vertegenwoordigers.
Artikel 56a
1. De geneesheer-directeur draagt zorg dat in het patiëntendossier van
een persoon die met toepassing van hoofdstuk II, paragraaf 4a, in een
psychiatrisch ziekenhuis verblijft aantekening wordt gehouden van:
a. de in de verklaring, bedoeld in artikel 34a, voorziene
behandeling;
b. de voortgang per maand in de uitvoering van de behandeling;
c. de medewerking van de betrokkene aan de uitvoering van de
behandeling.
2. Artikel 56, vierde lid, is van toepassing.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een
patiënt die een verklaring als bedoeld in artikel 34p heeft afgelegd,
voorzover het gaat om de uitvoering van de in die verklaring voorziene
behandeling.
Artikel 57
De geneesheer-directeur draagt, met het oog op het in het kader van deze
wet uit te oefenen toezicht, zorg dat van elke toepassing van een middel
of maatregel, aangewezen krachtens artikel 39, tweede lid, en van de
redenen die daartoe hebben geleid, aantekening wordt gehouden in een
register, ingericht naar een door Onze Minister vast te stellen model.
§ 3. Verstrekken van gegevens aan de inspecteur en officier van justitie
Artikel 58
1. De geneesheer-directeur doet eens per maand, met het oog op zijn
bevoegdheden in het kader van deze wet aan de inspecteur en aan de
officier van justitie, in wier ambtsgebied het ziekenhuis is gelegen,
opgave van de namen der patiënten,
- die zijn opgenomen, onder mededeling van de daarbij overgelegde
bescheiden, als bedoeld in artikel 53;
- aan wie verlof voor langer dan 60 uren of voorwaardelijk
ontslag is verleend op grond van de artikelen 45 of 47, eerste
lid, onder mededeling van de daaraan verbonden voorschriften
onderscheidenlijk voorwaarden dan wel voor langer dan 60 uur
verlof is verleend op grond van artikel 34o, eerste lid;
- wier verlof of voorwaardelijk ontslag is ingetrokken op grond
van artikel 46 of 47, derde lid;
- aan wie ontslag is verleend op grond van artikel 34o, tweede
lid, of artikel 48;
- die zijn gestorven, onder mededeling van de doodsoorzaak.
2. De geneesheer-directeur zendt voorts eens per maand aan de
inspecteur, in wiens ambtsgebied het ziekenhuis is gelegen, een
afschrift van de in het register, bedoeld in artikel 57, in de
voorafgaande maand ingeschreven middelen en maatregelen.
3. De geneesheer-directeur zendt tevens eens per maand met betrekking
tot met toepassing van § 3 van hoofdstuk II opgenomen patiënten wier
inbewaringstelling in de desbetreffende maand is beëindigd, aan de
inspecteur een kort verslag, houdende de bevindingen van de
behandelende persoon gedurende de periode van de inbewaringstelling.
4. Indien een met toepassing van hoofdstuk II opgenomen patiënt of een
patiënt als bedoeld in artikel 51 afwezig is zonder dat hem verlof of
voorwaardelijk ontslag is verleend, wordt daarvan onverwijld
mededeling gedaan aan de inspecteur en de officier van justitie. De
officier van justitie verleent zo nodig medewerking in het belang van
een zo spoedig mogelijk terugbrengen van de patiënt naar het
psychiatrisch ziekenhuis. Van de terugkeer van een patiënt na
ongeoorloofde afwezigheid wordt eveneens onverwijld mededeling gedaan
aan de inspecteur en de officier van justitie.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op
de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister
van Justitie, kunnen nadere voorschriften worden gegeven ten aanzien
van het in het eerste en vierde lid bepaalde.
Artikel 58a
De behandelaar doet aan de inspecteur en aan de officier van justitie in
wier ambtsgebied de woonplaats van de betrokkene is gelegen, zo spoedig
mogelijk mededeling van de naam van degene aan wie hij een verklaring als
bedoeld in artikel 14g, eerste lid, heeft verschaft.
Artikel 58b [Vervallen per 17-01-1994]
Artikel 58c [Vervallen per 17-01-1994]
Hoofdstuk VII. De taak van de patiëntenvertrouwenspersoon
Artikel 59
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven met
betrekking tot de taak en de bevoegdheden van de
patiëntenvertrouwenspersoon.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het
bestuur van een psychiatrisch ziekenhuis, behorende tot een bij de
maatregel aan te wijzen categorie, ervoor zorg draagt dat een patiënt
kan worden bijgestaan door een patiëntenvertrouwenspersoon.
3. Een algemene maatregel van bestuur op grond van het eerste of
tweede lid wordt vastgesteld op de voordracht van Onze Minister in
overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
Hoofdstuk VIII. Opneming in zwakzinnigeninrichtingen en verpleeginrichtingen
zonder rechterlijke tussenkomst
Artikel 60
1. Opneming en verblijf in een zwakzinnigeninrichting of
verpleeginrichting van een persoon die twaalf jaar of ouder is en geen
blijk geeft van de nodige bereidheid ter zake, vindt in de gevallen
dat niet ingevolge artikel 2, derde lid, onder b of c, dan wel
ingevolge artikel 3 een machtiging is vereist, uitsluitend plaats,
indien een commissie als bedoeld in het derde lid, die opneming
noodzakelijk oordeelt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld betreffende de behandeling van een aanvraag voor opneming en
verblijf in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting in de
gevallen dat ingevolge het eerste lid een commissie oordeelt over de
noodzaak van die opneming en dat verblijf.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden niet aan een
zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting gebonden commissies
ingesteld of aangewezen die met betrekking tot een aanvraag als
bedoeld in het tweede lid, oordelen over de noodzaak van opneming en
verblijf in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting.
4. De in het derde lid bedoelde noodzaak is aanwezig, indien de
betrokkene zich ten gevolge van de stoornis van de geestvermogens niet
buiten de inrichting kan handhaven.
5. Voorafgaand aan de behandeling van de aanvraag, bedoeld in het
tweede lid, wordt de betrokkene mondeling en schriftelijk medegedeeld
dat hij zich kan verzetten tegen opneming en verblijf in een
zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting.
Artikel 61
1. De artikelen 36 tot en met 39, 40, derde en vijfde lid, 41 tot en
met 44, 46a 56 en 57 zijn van overeenkomstige toepassing met
betrekking tot een persoon die met toepassing van artikel 60 in een
zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting is opgenomen.
2. Indien een persoon op wie artikel 60 toepassing heeft gevonden,
ervan blijk geeft het verblijf in de inrichting te willen beëindigen,
is artikel 2, vierde lid, van toepassing.
Artikel 62
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven die
betrekking hebben op administratieve voorschriften betreffende opneming en
verblijf in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting met
toepassing van artikel 60, vastlegging van gegevens van personen op wie
artikel 60 is toegepast, in het patiëntendossier en verstrekking van
gegevens van die personen aan de inspecteur.
Hoofdstuk IX. De taak van het Staatstoezicht op de geestelijke volksgezondheid
Artikel 63
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 64 alsmede de hun bij of
krachtens andere wettelijke bepalingen opgedragen taken hebben de
hoofdinspecteur en de inspecteurs tot taak te waken voor de op het
terrein van de volksgezondheid betrekking hebbende belangen van alle
personen wier geestvermogens zijn gestoord. Zij zien deswege toe op
een verantwoorde behandeling, verpleging, verzorging en bejegening van
deze personen.
2. De hoofdinspecteur en inspecteurs beschikken over de bevoegdheden,
genoemd in de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet
bestuursrecht voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun
in het eerste lid bedoelde taak noodzakelijk is. Zij zijn daarbij
tevens bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning
binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
3. Het bestuur van een ziekenhuis, al dan niet een psychiatrisch
ziekenhuis zijnde, de daaraan verbonden geneeskundigen alsmede alle
anderen die een persoon die gestoord is in zijn geestvermogens,
behandelen, verplegen of verzorgen, geven aan de genoemde ambtenaren
alle door hen verlangde inlichtingen, voor zover dit redelijkerwijs
voor de vervulling van hun in het eerste lid bedoelde taak nodig is.
4. Het bestuur van een ziekenhuis, al dan niet een psychiatrisch
ziekenhuis zijnde, alsmede het bestuur van elke organisatie waardoor
personen die gestoord zijn in hun geestvermogens worden gehuisvest,
onderzocht of behandeld, verlenen aan de genoemde ambtenaren inzage
van de patiëntendossiers.
5. Het bestuur van een ziekenhuis of organisatie als bedoeld in het
vierde lid, stelt de genoemde ambtenaren in de gelegenheid met de
personen die gestoord zijn in hun geestvermogens te spreken, al dan
niet op verzoek van die personen.
6. Bevindende dat zich met betrekking tot een zich in de maatschappij
bevindende persoon wiens geestvermogens zijn gestoord, een geval
voordoet als bedoeld in artikel 2, geven de genoemde ambtenaren
daarvan kennis aan de officier van justitie. Artikel 6, eerste lid, is
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 64
1. Een inspecteur bevindende dat een patiënt in een psychiatrisch
ziekenhuis, niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of
verpleeginrichting, verblijft, terwijl niet is gebleken van de nodige
bereidheid tot het verblijf in het ziekenhuis, en bij de
patiëntenadministratie geen afschrift aanwezig is van een van de in de
artikelen 53 en 54 bedoelde bescheiden, voor deze patiënt op dat
tijdstip van kracht, nodigt de geneesheer-directeur uit hem mee te
delen op grond van welke bescheiden deze patiënt in het psychiatrisch
ziekenhuis is opgenomen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de
inspecteur bevindt dat in een zwakzinnigeninrichting of
verpleeginrichting personen verblijven die blijk geven van verzet
tegen dat verblijf, terwijl bij de patiëntenadministratie geen
afschrift aanwezig is van een van de in de artikelen 53 en 54 bedoelde
bescheiden.
3. De inspecteur geeft zo nodig de officier in wiens ambtsgebied het
psychiatrisch ziekenhuis is gelegen, zo spoedig mogelijk kennis van de
door de geneesheer-directeur verstrekte mededeling.
Artikel 65
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de
voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van
Justitie, kunnen nadere voorschriften worden gegeven met betrekking tot de
uitoefening van de taak van de inspecteurs.
Artikel 65a
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
deze wet zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de
volksgezondheid.
2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren beschikken niet over de
bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet
bestuursrecht.
Hoofdstuk X. De taak van het openbaar ministerie
Artikel 66
1. Het openbaar ministerie is belast met de tenuitvoerlegging van de
krachtens deze wet gegeven rechterlijke beschikkingen op verzoeken,
gedaan naar aanleiding van een daartoe ontvangen verzoek als bedoeld
in hoofdstuk II, §§ 1, 1b, 2 of 4a, dan wel zonder daaraan voorafgaand
verzoek. Het openbaar ministerie is voor zover nodig voorts belast met
de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beschikkingen op verzoeken,
gedaan op een verzoek als bedoeld in artikel 32 en van de
beslissingen, genomen krachtens artikel 14d, eerste lid.
2. Het openbaar ministerie doet de in het eerste lid bedoelde taak
uitvoeren door ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak, die zich voorzien van de bijstand van een of meer
personen met kennis van de zorg voor personen die gestoord zijn in hun
geestvermogens. De bedoelde ambtenaren kunnen daartoe elke plaats
betreden waar de op te nemen persoon zich bevindt, voor zover dat
redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
3. De ambtenaren, bedoeld in het tweede lid, kunnen aan de betrokkene
voorwerpen ontnemen, die een gevaar voor de veiligheid van betrokkene
of van anderen kunnen opleveren. Zij zijn bevoegd hem daartoe aan de
kleding of aan het lichaam te onderzoeken.
4. Zo mogelijk worden de overeenkomstig het derde lid ontnomen
voorwerpen met de betrokkene overgebracht naar het psychiatrisch
ziekenhuis waarin hij wordt opgenomen. In het ziekenhuis wordt de
patiënt een bewijs van ontvangst afgegeven, waarin die voorwerpen zijn
omschreven. De voorwerpen worden voor de patiënt bewaard, voor zover
dit niet in strijd is met enig wettelijk voorschrift.
Artikel 67
1. De officieren van justitie bezoeken op onbepaalde tijden de bij
gezamenlijk besluit van Onze Minister van Justitie en Onze Minister
aangewezen psychiatrische ziekenhuizen in hun ambtsgebied om zich
ervan te verzekeren dat niemand daarin wederrechtelijk wordt opgenomen
of verblijft. Zij besteden daarbij ook aandacht aan de juiste
uitvoering van artikel 36, derde en vierde lid, en artikel 40, van het
bepaalde krachtens artikel 44 en van de hoofdstukken IV en VI, § 1.
Het derde tot en met vijfde lid van artikel 63, voor zover betrekking
hebbend op psychiatrische ziekenhuizen, en artikel 64, eerste lid,
zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Bij het in het eerste lid bedoelde besluit wordt de frequentie van
de bezoeken van de officieren van justitie bepaald.
Artikel 68
De officieren van justitie leggen hun bevindingen tijdens de bezoeken,
bedoeld in artikel 67, eerste lid, vast in een jaarlijks verslag. Zij
zenden deze verslagen aan Onze Minister van Justitie aan Onze Minister.
Hoofdstuk XI. Strafbepalingen
Artikel 69
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de
derde categorie wordt gestraft hij, die opzettelijk iemand
wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt door deze
persoon, zonder dat gebleken is van de nodige bereidheid daartoe, in
een psychiatrisch ziekenhuis of ziekenhuis, niet zijnde een
psychiatrisch ziekenhuis, te doen opnemen, op te nemen of diens
verblijf aldaar te doen voortduren, terwijl hij weet dat de daarvoor
benodigde bescheiden, als bedoeld in de artikelen 53 en 54, niet zijn
overgelegd of aanwezig zijn.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt als
opzettelijk iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid beroven,
aangemerkt het in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting
doen opnemen of opnemen, hoewel de betrokkene blijk heeft gegeven van
verzet daartegen, terwijl de in het eerste lid bedoelde bescheiden
niet zijn overgelegd of aanwezig zijn.
3. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
derde categorie wordt gestraft hij, die opzettelijk in strijd met het
bepaalde bij of krachtens de artikelen 34n, tweede lid, 38, vijfde
lid, 38b, 38c, 38d, eerste lid, of 39, eerste en tweede lid, middelen
of maatregelen toepast met betrekking tot een patiënt op wie hoofdstuk
II dan wel artikel 60 toepassing heeft gevonden, of die op grond van
een uitspraak van de strafrechter als bedoeld in artikel 37, tweede
lid, van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis
verblijft.
4. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.
Artikel 70
1. Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij, die
- in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens artikel 3;
- niet voldoet aan een ingevolge artikel 10, tweede lid,
opgelegde verplichting;
- geen gevolg geeft aan een beschikking van de rechter, houdende
een bevel tot het verschaffen van een verklaring als bedoeld in
artikel 14g, eerste lid;
- niet voldoet aan een ingevolge artikel 24 opgelegde
verplichting;
- in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens artikel 37,
38, eerste, tweede, derde of zesde lid, 38a, eerste, derde of
vierde lid, 38c, vierde of vijfde lid 39, derde lid, 57 of 63,
derde, vierde of vijfde lid;
- in strijd handelt met het bepaalde krachtens artikel 44, eerste
lid of 56, vierde lid, voor zover zulks in de algemene maatregel
van bestuur krachtens die artikelleden wordt bepaald;
- voorwaarden aan verlof of voorwaardelijk ontslag verbindt in
strijd met het bepaalde bij of krachtens artikel 45, derde lid,
en artikel 47, tweede lid, juncto artikel 45, derde lid;
- geen gevolg geeft aan een opdracht als bedoeld in artikel 41,
negende lid, en artikel 41a, twaalfde lid, of een beschikking van
de rechter, houdende een beslissing als bedoeld in artikel 46,
tweede lid, 47, derde lid, of 49, derde of tiende lid.
2. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
Hoofdstuk XII. Slot- en overgangsbepalingen
Artikel 71
Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Justitie
binnen drie jaar na het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde
tijdstip, en vervolgens telkens om de vijf jaar, aan de Staten-Generaal
een verslag over de wijze waarop de wet is toegepast.
Artikel 71a [Vervallen per 17-01-1994]
Artikel 72
De voordracht voor een krachtens artikel 14, 23, 34m, tweede lid, 37, 38,
38a, 38c, 39, 41, 44, 50, 58, 60 of 62 vast te stellen algemene maatregel
van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is
bekend gemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier
weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen
ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking
wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Artikel 72a
Ingeval ingevolge het bij deze wet bepaalde de inspecteur een
verzoekschrift indient, of een verzoekschrift als bedoeld in artikel 28,
35 of 41a, vijfde lid, wordt ingediend, dan wel een van de daartoe
bevoegde personen beroep instelt, behoeft de indiening van het
verzoekschrift niet bij advocaat te geschieden.
Artikel 73
1. De artikelen 32-35 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot
regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen worden ingetrokken op
het in artikel 80, eerste lid, vermelde tijdstip.
2. De overige bepalingen van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot
regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen worden ingetrokken op
het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip.
Artikel 74
1. Machtigingen, verleend op grond van artikel 17, 23 of 24 van de wet
van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op
krankzinnigen, en machtigingen, verleend op grond van de artikelen 387
en 388 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarvan de
geldigheidsduur nog niet is verstreken op het krachtens artikel 80,
tweede lid, vastgestelde tijdstip, worden voor de toepassing van deze
wet aangemerkt als machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in
artikel 15 van deze wet. Zij blijven tot het eind van hun
geldigheidsduur, doch in elk geval gedurende negen weken na het
krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip van kracht.
2. Inbewaringstellingen als bedoeld in artikel 35b van de wet van 27
april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op
krankzinnigen, die op grond van een beslissing van de rechter
krachtens artikel 35i, eerste lid, van die wet zijn voortgezet, en
waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken op het krachtens
artikel 80, tweede lid, vastgestelde tijdstip, worden voor de
toepassing van deze wet aangemerkt als machtigingen tot voortzetting
van de inbewaringstelling als bedoeld in hoofdstuk II, paragraaf 3.
Zij blijven tot het eind van hun geldigheidsduur, doch in elk geval
gedurende twee weken na het krachtens artikel 80, tweede lid,
vastgestelde tijdstip van kracht.
3. Inbewaringstellingen als bedoeld in artikel 35b van de wet van 27
april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op
krankzinnigen, naar aanleiding waarvan op het krachtens artikel 80,
tweede lid, vastgestelde tijdstip nog geen vordering als bedoeld in
artikel 35i van die wet is ingesteld, worden aangemerkt als een last
tot inbewaringstelling. De artikelen 25 en 26 zijn van toepassing met
dien verstande dat de berichtgeving door de burgemeester - voor zover
zij niet reeds voor bovenbedoeld tijdstip is geschied - in elk geval
plaatsvindt binnen de aangegeven termijnen na dit tijdstip. Artikel 27
is van toepassing met dien verstande dat - indien de berichtgeving van
de burgemeester voor bovenbedoeld tijdstip is geschied - het verzoek
van de officier, bedoeld in het eerste lid van artikel 27 in elk geval
wordt gedaan binnen de aangegeven termijn na dit tijdstip.
4. De behandeling van verzoekschriften en requisitoiren tot het
verkrijgen van een machtiging op grond van artikel 17 van de wet van
27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op
krankzinnigen, en van vorderingen van officieren van justitie,
ingesteld op grond van artikel 35i van die wet, waarop nog niet is
beslist op het krachtens artikel 80, tweede lid, vastgestelde
tijdstip, wordt met toepassing van de genoemde wet voortgezet, met
dien verstande dat de rechter
- op vorderingen op grond van artikel 17 van die wet beschikt als
ware de vordering ingesteld met toepassing van hoofdstuk II, § 1,
van deze wet, en
- op vorderingen op grond van artikel 35i van die wet beschikt
als ware de vordering een verzoek in de zin van artikel 27,
eerste lid, van deze wet.
5. De behandeling van verzoekschriften en requisitoiren tot het
verkrijgen van een machtiging op grond van artikel 23 of 24 van de wet
van 27 april 1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op
krankzinnigen, dan wel van een machtiging of een verlenging daarvan op
grond van de artikelen 387 en 388 van Boek 1 van het Burgelijk
Wetboek, waarop nog niet is beslist op het krachtens artikel 80,
tweede lid, vastgestelde tijdstip, wordt niet voortgezet.
6. Omtrent de patiënten, ten aanzien van wie ingevolge het eerste en
tweede lid machtigingen en inbewaringstellingen van kracht blijven,
worden aan de inspecteur en de officier van justitie de door Onze
Minister te bepalen gegevens verstrekt binnen een daarbij door Onze
Minister te stellen termijn.
Artikel 75
1. De bevoegdheid van de provisionele bewindvoerder, benoemd met
toepassing van artikel 33 van de wet van 27 april 1884, Stb. 96, tot
regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen, eindigt na verloop
van zes maanden na het in artikel 80, eerste lid, vermelde tijdstip,
tenzij
a. binnen die termijn een beschikking waarbij met betrekking tot
de patiënt een curatele is uitgesproken, een bewind als bedoeld
in titel 19 of een mentorschap als bedoeld in titel 20 van Boek 1
van het Burgelijk Wetboek is ingesteld, onherroepelijk is
geworden;
b. binnen die termijn aan de patiënt ontslag wordt verleend uit
het psychiatrisch ziekenhuis;
c. een verzoek of vordering tot ondercuratelestelling, tot
onderbewindstelling als bedoeld in titel 19, of tot instelling
van een mentorschap als bedoeld in titel 20 van Boek 1 van het
Burgelijk Wetboek is gedaan en daarop binnen die termijn niet
onherroepelijk is beslist.
2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, eindigt de
bevoegdheid op de daar bedoelde tijdstippen.
3. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder c, eindigt de
bevoegdheid op het tijdstip van het onherroepelijk worden van de op
dat verzoek of op die vordering gegeven beschikking.
4. Met betrekking tot het uit artikel 32 van de wet van 27 april 1884,
Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen,
voortvloeiende verlies van het beheer van de eigen goederen is het in
de voorgaande leden bepaalde van overeenkomstige toepassing.
5. De patiënt die op grond van artikel 32 van de wet van 27 april
1884, Stb. 96, tot regeling van het Staatstoezicht op krankzinnigen,
het beheer over de goederen van anderen heeft verloren, herkrijgt dit
beheer niet door de inwerkingtreding van artikel 73, eerste lid, van
deze wet.
Artikel 76 [Vervallen per 13-08-1996]
Artikel 77
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 78 [Vervallen per 01-01-2002]
Artikel 79
Deze wet kan worden aangehaald als Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen.
Artikel 80
1. De artikelen 73, eerste lid, en 75 treden in werking met ingang van
de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze
wet wordt geplaatst.
2. De overige artikelen van de wet treden in werking op een bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende
artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat
alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie
zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 29 oktober 1992
Beatrix
De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,
H. J. Simons
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Uitgegeven de dertigste december 1992
De Minister van Justitie
E. M. H. Hirsch Ballin